Home

Hoge Raad, 15-06-1955, AY4121, 12 372

Hoge Raad, 15-06-1955, AY4121, 12 372

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 juni 1955
Datum publicatie
5 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1955:AY4121
Zaaknummer
12 372
Relevante informatie
3.8 IB

Uitspraak

De Hoge Raad enz.

Gezien het beroepschrift in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van den r.v.b. te Utrecht van 29 Nov. 1954 betreffende den hem opgelegden aanslag in de ink.bel. over het jaar 1950;

Gezien...

Overwegende dat belanghebbende, aan wie een aanslag in gemelde belasting was opgelegd naar een zuiver inkomen van f 22.971, na vruchteloze reclame bij den Insp. zich heeft gewend tot den r.v.b.;

Overwegende dat de r.v.b. de beschikking van den Insp. heeft gehandhaafd, na te hebben overwogen:

'dat tussen partijen onbetwist is: dat belanghebbende notaris te Z is en ook reeds was in het jaar 1943; dat hij toen als boedelnotaris optrad in de nalatenschap van wijlen Y; dat op 20 December 1943 de akte van scheiding en deling van die nalatenschap ten kantongerechte te Z is verleden; dat bij die akte een vordering ad f 21.214,81 op de n.v. A aan de erfgenaam BY was toebedeeld, die toen in het buitenland vertoefde en voor wie als gemachtigde optrad een broer van de overledene CY; dat laatstgenoemde, nadat de akte van scheiding en deling ten kantongerechte was verleden, aan belanghebbende te kennen gaf, dat naar zijn mening van voormelde vordering op de n.v. A niets terecht zou komen; dat belanghebbende toen als zijn mening te kennen heeft gegeven, dat dit wel mee zou vallen, waarop CY belanghebbende uitdaagde het risico te nemen; dat CY hierop telefonisch is teruggekomen; dat tenslotte tussen CY en belanghebbende de volgende door belanghebbende opgestelde overeenkomst in de maand Januari 1944 tot stand is gekomen:

'De ondergetekenden: 1) CY en 2) X verklaren overeengekomen te zijn als volgt:

zodra de oorlog tussen Nederland en Duitsland beëindigd is zal de ondergetekende sub 2 aan den ondergetekende sub 1 ter hand stellen ene som in contanten ad tien duizend gulden (f 10.000).

De ondergetekende sub 1 neemt daartegenover voor zijne rekening er voor te zullen zorgen dat zoo spoedig doenlijk daarna aan don ondergetekende sub 2 rechtsgeldig zonder verdere betaling, zal worden overgedragen de vordering die BY, diens erfgenamen of rechtverkrijgenden, toekomt, op de n.v. A (of wat daarvoor in de plaats zal zijn gekomen) wegens of ter zake van bij die n.v. op de rekening van dr. D, als Verwalter over rechten en aanspraken op nabedoelde nalatenschap, voor zoover die als vijandelijk vermogen worden beschouwd, gestort, of nog te storten bedrag aan BY voornoemd toegekomen uit diens vaderlijke nalatenschap.

Voor het geval het den ondergetekende sub 1 niet mogelijk zou zijn om die overdracht binnen normalen tijd tot stand te brengen, zal hij verplicht zijn aan den ondergetekende sub 2 te betalen een bedrag in contanten gelijk staande met hetgeen door voornoemden BY, bij wijze van restitutie, schadevergoeding, rentevergoeding of onder welke benaming dan ook zal genoten worden wegens bedoelde storting(en) bij de n.v., zullende de betaling moeten plaats hebben, dadelijk voor het geheel of in gedeelten, op dezelfde wijze als door den voornoemden BY, diens erven of rechtverkrijgenden, zal genoten worden'.

dat belanghebbende aan CY in Januari 1945 f 10.000 heeft betaald en in het jaar 1950 van CY het door hem terzake van die vordering ontvangen bedrag ad f 15.129,80 heeft uitbetaald gekregen; dat partijen nu van mening verschillen over de beantwoording van de vraag, of het door belanghebbende genoten voordeel ad f 5.129,80 tot zijn inkomen dient te worden gerekend;

dat in verband hiermede allereerst de vraag dient te worden beantwoord, of bedoeld voordeel als winst uit beroep in de zin van art. 6 IB '41 dient te worden aangemerkt; dat onder winst in de zin van genoemd artikel dient te worden verstaan het bedrag van de gezamenlijke voordelen, die onder welke naam en in welke vorm ook werden verkregen uit bedrijf of uit zelfstandig uitgeoefend beroep; dat niet alleen tot de winst behoren de voordelen behaald met de eigenlijke beroepsverrichtingen, doch evenzeer die voordelen, welke niet rechtstreeks uit de beroepsuitoefening voortvloeien, doch daarmede in meer verwijderd verband staan; dat weliswaar het beroep van notaris een ambtelijk karakter heeft, doch dat de notarissen veelal transacties van onderscheiden aard verrichten met het oogmerk winst te behalen, tot welke transacties hun functie van notaris de gelegenheid biedt; dat uiteraard echter niet elke transactie door een notaris verricht een beroepsmatige handeling is, doch ook een privé-transactie kan zijn; dat het in ieder geval van de omstandigheden afhangt, of het een dan wel het ander zich voordoet; dat de Raad in het onderhavige geval van oordeel is, dat het geheel der omstandigheden, zoals deze hierboven weergegeven zijn, zodanig is, dat hier geen sprake is van een privé-handeling, maar wel van een transactie verband houdende met het beroep van belanghebbende en wel zodanig, dat het hiermede verkregen voordeel als winst uit beroep dient te worden aangemerkt; dat weliswaar de omstandigheden, ieder afzonderlijk bezien, wellicht niet tot een zodanige conclusie zouden behoeven te leiden, doch dat het geheel dier omstandigheden naar de mening van de Raad tot de gevolgtrekking moet voeren, dat hier sprake is geweest van een beroepshandeling in ruime zin; dat derhalve de Insp. terecht gemeld voordeel tot het inkomen heeft gerekend;'

Overwegende dat belanghebbende als middel van cassatie voorstelt:

Sch. of verk. toep. van art. 16 RvB, alsmede van de artt. 5 en 6 IB '41, ter toelichting waarvan wordt aangevoerd:

In het beroepschrift wordt gesteld dat de overgenomen dubieuze vordering aan belanghebbende ook buiten het notariaat om bekend zou zijn geweest, daar hij met de familie Y zeer bevriend was. De r.v.b. had dit feit dat voor hem van beslissend belang kon zijn bij de beoordeling der onderhavige kwestie niet mogen passeren;

zelfs indien belanghebbende met de onderhavige vordering niet bekend had kunnen zijn buiten het notariaat om, had de r.v.b. dienen te motiveren waarom uit de door hem aangehaalde feiten de door hem getrokken conclusie volgt, te meer nu hij overweegt dat de 'omstandigheden, ieder afzonderlijk bezien wellicht niet tot een zodanige conclusie zouden behoeven te leiden';

Gelet op de strekking van de artt. 1825-1828 BW is de 'weddenschap' in het algemeen in strijd met de waardigheid van het notarisambt, zodat een notaris niet spoedig benaderd zal worden voor een dergelijke overeenkomst. Indien dit desondanks geschiedt bestaat een feitelijk vermoeden dat dit op grond van een andere relatie gebeurt;

Overwegende dienaangaande:

dat, wil men ten aanzien van de winst uit een bepaalde transactie kunnen zeggen, dat deze uit de bedrijfs- of beroepsuitoefening voortvloeit, die transactie of tot stand moet zijn gebracht binnen de normale uitoefening van het bedrijf of beroep, of de bedrijfs- of beroepsuitoefening tot het behalen van het desbetreffende voordeel in staat moet hebben gesteld;

dat niet duidelijk is, of de Raad van Beroep de belastbaarheid van het onderhavige voordeel hierop heeft gegrond, dat volgens's Raads oordeel het aangaan van een transactie als die, waaruit dat voordeel voortsproot, viel binnen het normale kader van het beroep in den vorm, waarin belanghebbende dit uitoefende, dan wel die belastbaarheid enkel heeft aangenomen op grond van de omstandigheid, dat de gelegenheid tot het aangaan van die transactie is ontstaan door belanghebbendes optreden als boedelnotaris in de nalatenschap Y;

dat, indien het eerste het geval is, het door belanghebbende gestelde speculatieve karakter van de transactie aan de belastbaarheid van de daarmede behaalde winst niet zou afdoen, daar ook de winsten en verliezen, welke ontstaan uit speculatieve transacties, behorende tot de normale uitoefening van het bedrijf of beroep, bij de berekening van de winst van het bedrijf of het beroep in aanmerking moeten worden genomen;

dat, indien het laatste het geval is, de zaak echter anders ligt;

dat toch winsten of verliezen, voortvloeiende uit transacties, welke niet tot de normale bedrijfs- of beroepsuitoefening behoren, niet op den enkelen grond, dat de gelegenheid tot het aangaan van de desbetreffende transactie uit de bedrijfs- of beroepsuitoefening ontstond, als winst of verlies uit bedrijf of beroep kunnen worden beschouwd, doch tussen het behaalde resultaat en de bedrijfs- of beroepsuitoefening een enger verband is vereist, bijvoorbeeld in dien zin, dat de gunstige afloop van een speculatie als gevolg van bedrijfs- of beroepsuitoefening kan worden voorzien, dan wel door de bedrijfs- of beroepsuitoefening kan worden beïnvloed;

dat de Raad van Beroep zich over het door belanghebbende gestelde speculatieve karakter van de onderhavige transactie niet heeft uitgelaten en evenmin heeft aangegeven, waarin het verband tussen het resultaat van die transactie en belanghebbendes beroep heeft bestaan;

dat 's Raads uitspraak mitsdien niet naar den eis der wet met redenen is omkleed;

Vernietigt...

Verwijst...