Home

Hoge Raad, 18-02-1959, AY0777, 13 763

Hoge Raad, 18-02-1959, AY0777, 13 763

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 februari 1959
Datum publicatie
5 april 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:1959:AY0777
Zaaknummer
13 763
Relevante informatie
4.12 IB, 4.43 IB, 8 VPB, 10 VPB, 10c VPB, 2 DivBel

Uitspraak

De Hoge Raad enz.

Gezien het beroepschrift in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 Juni 1958 betreffende den aan belanghebbende voor het jaar 1955 opgelegden aanslag in de ink.bel.;

Gezien...

Overwegende dat aan belanghebbende voor het jaar 1955 een aanslag in de ink.bel. is opgelegd, berekend naar een zuiver inkomen van f 24.476; dat de Insp. dezen aanslag, nadat belanghebbende daartegen had gereclameerd, heeft verminderd tot een aanslag, berekend naar het zelfde zuiver inkomen, doch met toepassing van het tarief van art. 48 IB '41 ten aanzien van een daarin begrepen bedrag van f 3.225;

Overwegende dat het Gerechtshof op het beroep van belanghebbende de beschikking van de Insp. heeft bevestigd, na te hebben overwogen:

'dat het geschil van partijen uitsluitend loopt over de vraag of in 1955 een liquidatie-uitkering heeft plaats gevonden op de in belanghebbendes bezit zijnde certificaten Remington Rand Inc.;

dat op grond van de overgelegde stukken en het ter zitting behandelde tussen partijen vaststaat:

dat belanghebbende in 1955 in het bezit was van twee certificaten rechtgevende op tien aandelen van de Remington Rand Inc.; dat in de algemene vergadering van aandeelhouders van de Remington Rand Inc. van 27 mei 1955 werd goedgekeurd een overeenkomst door de Boards of directors van de Remington Rand Inc. en de Sperry Corporation gesloten, ingevolge welke overeenkomst deze beide n.v.n. een fusie zouden aangaan en wel op deze wijze, dat daardoor een geheel nieuwe maatschappij, de Sperry Rand Corporation zou ontstaan; dat deze overeenkomst onder meer inhoudt:

'Upon the effective date of the consolidation, the separate existence of Remington and Sperry shall cease and such Constituent Corporations shall become a new corporation (the Corporation) in accordance with the provisions of this agreement and of the General Corporation Law of Delaware, which Corporation shall possess all the rights, privileges, powers and franchises as well of a public as of a private nature, and be subject to all the restrictions, disabilities and duties of each of such Constituent Corporations, and all and singular, the rights, privileges, powers and franchises of each of such Constituent Corporations, and al property, real, personal and mixed, and all debts due to each of such Constituent Corporations on whatever account shall be vested in the Corporation; and all property, rights, privileges, powers and franchises, and all and every other interest shall be thereafter as effectually the property of the Corporation as they were of the several and respective Constituent Corporations, and the title to any real estate vested by deed or otherwise in either of such Constituent Corporations shall not revert or be in any way impaired by reason of this consolidation, provided that all rights of creditors and all liens upon any property of either of such Constituent Corporations shall be preserved unimpaired, and all debts, liabilities and duties of each of such Constituent Corporations, whether evidenced by indentures of otherwise, shall thenceforth attach to the Corporation, and may be enforced against it to the same extent as if said debts, liabilities and duties had been incurred or contracted by it'.

dat deze fusie op 1 Juli 1955 in werking is getreden en de n.v. Administratiekantoor voor Handel en Nijverheid van 4 oktober 1955 af de gelegenheid heeft opengesteld de door dit kantoor uitgegeven certificaten van 10 aandelen Remington Rand Inc. a US dollar(s) 0,50 nominaal te verwisselen in een tweevoud aan certificaten van 10 aandelen Sperry Rand Corporation a US dollar(s) 0,50 nominaal , waarbij f 59,62 per certificaat Remington Rand Inc. wegens kosten in rekening werd gebracht; dat belanghebbende van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt; dat op 4 oktober 1955 de beurswaarde van een certificaat Sperry Rand Corporation bedroeg US dollar(s) 23 per aandeel, zodat de totale waarde van twee certificaten van 10 gewone aandelen Sperry Rand Corporation bedroeg 2 x 10 x US dollar(s) 23 a f 3,80 = f 1.748 dat het gestort kapitaal waarin begrepen het op de aandelen gestort agio per certificaat van 10 gewone aandelen Remington Rand Inc. bedroeg 1 x 10 x US dollar(s) 1986 a f 3,80 = f 75,47;

dat de Insp. van oordeel is, dat op 4 oktober 1955 aan belanghebbende een liquidatie-uitkering plaats vond ten bedrage van f 1.748 verminderd met f 75,47

= 1.672,53 per certificaat Remington Rand Inc., waarop nog f 59,62 in rekening behoren te worden gebracht wegens kosten van verwerving, zodat terzake van de verwerving van de vier certificaten Sperry Rand Corporation door belanghebbende f 3.225,82 onder haar zuiver inkomen moet worden begrepen;

dat belanghebbende hiertegen heeft doen aanvoeren:

dat in deze tussen Remington Rand Inc. en de Sperry Corporation heeft plaats gehad een 'consolidation' volgens de wetgeving van de Amerikaanse staat Delaware, ingevolge welke de maatschappijen op de dag, waarop deze consolidation effectief werd, ophielden een afzonderlijk bestaan te leiden en tezamen een nieuwe maatschappij vormden, die in alle rechten en verplichtingen van de constituerende maatschappijen trad; dat tussen deze Amerikaanse rechtsfiguur en liquidatie van het Nederlandse recht diepgaande verschillen bestaan; dat het zonder meer duidelijk is, dat hier van een liquidatie (vereffening), zoals de Nederlandse en ook de Amerikaanse wet deze kent, geen sprake is, zodat naar de letter de bepaling van art. 31, lid 1, 2e, IB '41 toepassing mist; dat in dit geval geen vereffening van bezittingen en schulden plaats vindt, daar deze en bloc overgaan op de geconsolideerde vennootschap, die in alle opzichten een voortzetting is van de constituerende vennootschappen; dat juridisch consolidatie dus iets anders is dan ontbinding gevolgd door vereffening; dat 'consolidation' ook geen wezenlijke overeenkomst met liquidatie vertoont; dat de gelijkstelling in voormeld art. 31, lid 1, 2 o, van liquidatieuitkeringen met dividenden kennelijk berust op de overweging, dat bij een liquidatie de niet als dividend uitgedeelde winsten alsnog aan de aandeelhouders worden uitgekeerd, terwijl het bij 'consolidation' juist niet de bedoeling is om hetgeen aan reserves is gevormd aan de aandeelhouders tot uitkering te brengen; dat zij integendeel de strekking heeft deze reserves intact te laten en het bedrijf op de oude voet, doch in combinatie met een andere vennootschap, voort te zetten; dat immers kapitaal en reserves der constituerende vennootschappen in stand blijven, afgezien van aanpassing van het kapitaal aan de nieuwe verhoudingen; dat een sluitende belastingheffing kan worden verkregen door de uitreiking van het extra aandeel Sperry Rand te beschouwen als uitreiking van aandelen zonder storting als bedoeld in art. 32 IB '41; dat belanghebbende bij de mondelinge behandeling in dit verband nog heeft gesteld, dat deze bonusuitkering vrij van belasting is, omdat zij ten laste van de agio-rekening is gedaan;

dat de Insp. er nog op heeft gewezen, dat vereffening niet onder alle omstandigheden behoeft te leiden tot een omzetting van het maatschappelijk vermogen in per saldo uit te keren geldmiddelen, doch ook kan geschieden bv. door overdracht van het geheel van activa en passiva aan een gegadigde, dat met betrekking tot de fusie de general corporation law van Delaware bepaalt ten aanzien van de rechten van aandeelhouders, die tegen het voorstel tot fusie stemmen, dat zij bij aanneming van het voorstel het recht hebben uitbetaling in contanten te vorderen in plaats van genoegen te nemen met de uitkering van aandelen der nieuwe maatschappij; dat art. 32 in deze geen toepassing kan vinden, aangezien geen aandelen in dezelfde vennootschap nl. de Remington Rand Inc. worden uitgekeerd, doch aandelen in een nieuwe vennootschap, de Sperry Rand Corporation;

dat moet worden vastgesteld, of door de uitkering in 1955 aan belanghebbende van vier certificaten Sperry Rand Corporation plaats heeft gehad een liquidatie-uitkering van een vennootschap welker kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld, welke uitkering het gestort kapitaal te boven ging; dat laatstvermelde voorwaarde niet wordt betwist en ook vaststaat, dat het kapitaal der Remington Rand Inc. in aandelen verdeeld was, doch het alleen de vraag is of een liquidatie-uitkering geschied is; dat de beantwoording van deze vraag niet afhangt van hetgeen de wetgeving van de Amerikaanse Staat Delaware bepaalt, onder welke wetgeving de fusie plaats vond en welke wetgeving onderscheid maakt tussen de fusie van twee vennootschappen, consolidation genoemd, welke fusie in de Nederlandse wetgeving niet bekend is, en de liquidatie van een vennootschap, doch vastgesteld moet worden, of hetgeen in dit geval feitelijk is geschied valt onder voormelde bepaling van art. 31, lid 1, sub 2 o;

dat het Hof deze vraag bevestigend beantwoordt, daar uit de voormelde inhoud van de afspraak tussen de Remington Rand Inc. en de Sperry Corporation volgt, dat de Remington Rand Inc. door het in werking treden van het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders op 1 juli 1955 werd ontbonden en door de volledige overgang van haar bezittingen en schulden op de op diezelfde datum in leven tredende nieuwe vennootschap Sperry Rand Corporation werd geliquideerd; dat toen toch haar bezittingen en verplichtingen bezittingen en verplichtingen van de Sperry Rand Corporation werden; dat de aandeelhouders van de Remington Rand Inc. te dier zake voor ieder aandeel Remington Rand Inc. twee aandelen in de Sperry Rand Corporation ontvingen en deze aandelen dienen te worden aangemerkt als de enige uitkering op een aandeel Remington Rand Inc. ter gelegenheid van de liquidatie; dat met betrekking tot de houders van certificaten van 10 aandelen Remington Rand Inc. een hiermede overeenstemmende verkrijging dient te worden aanvaard; dat voorzover het verkregene in geldswaarde het kapitaal te boven gaat, dat aan een certificaat Remington Rand Inc. dient te worden toegerekend, een liquidatie-uitkering plaats vindt, welke dus op grond van voormeld art. 31 lid 1 sub 2e in de ink.bel. dient te worden betrokken; dat belanghebbende wel stelt, dat de reserves intact bleven en overgingen in de nieuwe vennootschap, doch dat er niet aan kan afdoen, dat de Remington Rand Inc. verdween en bij haar liquidatie aan de aandeelhouders een waarde werd toegekend, welke hoger was dan het in de Remington Rand Inc. gestort kapitaal; dat immers een dergelijke uitkering ook in andere vorm dan door uitkering in geld kan geschieden; dat de Insp. bij de berekening van de ontvangen liquidatie-uitkering blijkens de door hem overgelegde becijfering reeds rekening heeft gehouden met het op de aandelen Remington Rand Inc. gestort agio en belanghebbende tegen deze wijze van berekening geen bezwaar heeft gemaakt;

dat het Hof ten overvloede nog opmerkt, dat de Insp. terecht stelt, dat art. 32 IB '41 in deze geen toepassing kan vinden, omdat belanghebbende geen extra aandeel Remington Rand Inc. ontving, doch twee aandelen in een geheel nieuwe vennootschap;

dat omtrent het bedrag der uitkering tussen partijen geen verschil van mening bestaat doch zij daarbij ervan uitgingen, dat het tijdstip van de verwisseling van de certificaten door het administratiekantoor voor de vaststelling der uitkering beslissend was; dat echter ook indien men de datum van de consolidation (1 juli 1955) als het tijdstip van uitkering aanneemt de aanslag niet te hoog is, daar, naar het Hof uit eigen wetenschap bekend is, de beurswaarde van een aandeel, begrepen in een certificaat van 10 aandelen Remington Rand Inc. op gemelde datum 57 5/8 US dollar(s) bedroeg, terwijl de Insp. is uitgegaan van een verkrijging van 2 x US dollar(s) 23;'

Overwegende dat belanghebbende als middel van cassatie heeft voorgedragen:

'Sch. althans verk. toep. van de artt. 31, lid 1, 2e en 32 IB '41 en van art. 17 ARB door te beslissen enz., zulks ten onrechte, aangezien uit de beslissing van het Hof blijkt dat Remington Rand Inc. volgens de wetgeving van de Amerikaanse Staat Delaware niet werd geliquideerd en de beslissing dat voor de toepassing van art. 31, lid 1, 2e IB '41 niettemin liquidatie moet worden aangenomen niet naar de eis der wet is gemotiveerd.';

dat ter toelichting hiervan ondermeer is aangevoerd:

'Het Hof overweegt 'dat belanghebbende wel stelt dat de reserves intact bleven en overgingen in de nieuwe vennootschap, doch dat er niet aan kan afdoen dat de Remington Rand Inc. verdween en bij haar liquidatie aan de aandeelhouders een waarde werd toegekend welke hoger was dan het in Remington Rand gestorte kapitaal'. Het woord liquidatie wordt hier gebruikt als synoniem met verdwijnen, doch het Hof verzuimt vast te stellen of de reserves werden uitgedeeld en laat in het midden of dit het geval was.

Dit hangt samen met het feit dat het Hof van oordeel is geweest, dat niet terzake doet het onderscheid dat de wetgeving van de Staat Delaware maakt tussen fusie en liquidatie. Het Hof verzuimt daardoor vast te stellen wat een dergelijke fusie inhoudt en waarin deze van liquidatie verschilt,terwijl in het beroepschrift als wezenlijk verschil met liquidatie was vermeld, dat kapitaal en reserves bij een fusie als zodanig overgaan naar de nieuwevennootschap en dat de reserves niet worden uitgedeeld.';

Overwegende dat voorop worde gesteld, dat de belastbaarheid van de in artikel 31, lid 1, onder 2e, van het Besluit op de Inkomstenbelasting 1941 onder de voorbeelden van vruchten van vermogen in het bijzonder genoemde liquidatieuitkering niet een gevolg is van de omstandigheid dat de uitkering ter gelegenheid van de liquidatie geschiedt, doch slechts een toepassing is van den algemenen regel, volgens welken elke uitkering, die de aandeelhouder van een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal alszodanig van de vennootschap uit de daarin aanwezige winst ontvangt, als opbrengst van zijn aandeel wordt belast;

dat kenmerk van een als opbrengst van een aandeel in aanmerking komende uitkering in het algemeen is, dat daaraan ten grondslag ligt een vermogensverschuiving van de vennootschap naar den aandeelhouder als gevolg waarvan aan het vermogen van de vennootschap enig geldsbedrag of andere waarde, gedekt door de daarin aanwezige winst, ten gunste van den aandeelhouder wordt onttrokken;

dat de beantwoording van de vraag, of hetgeen belanghebbende ter gelenheid van de fusie (consolidation) tussen de Remington Rand Inc. en de Sperry Corporation als gevolg van de omwisseling van de aandelen Remington Rand Inc. in aandelen Sperry Rand Corporation aan waarde heeft ontvangen boven het op de aandelen Remington Rand Inc. gestorte kapitaal terecht als uitkering (liquidatie-uitkering) is belast, dus in de eerste plaats hiervan afhankelijk is, of het desbetreffende bedrag geacht kan worden aan het vermogen van de Remington Rand Inc. ten behoeve van een aandeelhouder te zijn onttrokken;

dat belanghebbende voor het Hof had gesteld, dat bij genoemde fusie kapitaal en reserves van de Remington Rand Inc. niet zijn uitgedeeld, doch als zodanig zijn overgegaan naar de nieuwe vennootschap Sperry Rand Corporation;

dat het middel terecht aan het Hof verwijt, dat het aan deze stelling geen aandacht heeft besteed en slechts betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid, dat bij de fusie de Remington Rand Inc. ophield te bestaan en dat bij die gelegenheid aan de aandeelhouders in de aandelen der nieuwe vennootschap een waarde werd toegekend, welke hoger was dan het in de oude vennootschap gestorte kapitaal;

dat het middel dus gegrond is en 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven;

Overwegende dat blijkens 's Hofs uitspraak en de overige gedingstukken vaststaat, dat de fusie tussen Remington Rand Inc. en de Sperry Corporation plaats vond volgens het recht van de Staat Delaware en wel in den vorm van de in dat recht bestaande rechtsfiguur der 'consolidation', waarbij de fusie der twee vennootschappen in dezen vorm plaats vond, dat als gevolg van de goedkeuring van de overeenkomst tot 'consolidation' door de aandeelhoudersvergaderingen der samensmeltende vennootschappen die vennootschappen ophielden als zelfstandige rechtspersonen te bestaan en opgingen in een nieuwe vennootschap, waarop alle rechten en verplichtingen der samensmeltende vennootschappen van rechtswege overgingen en waarin de aandeelhouders dier vennootschappen van rechtwege rechtstreeks aandeelhouders werden;

dat deze figuur ten aanzien van de samensmeltende vennootschappen met hetgeen naar Nederlands recht onder liquidatie moet worden verstaan blijkens het bovenstaande enerzijds in zoverre overeenkomst vertoont, dat aan het zelfstandig bestaan dier vennootschappen door de 'consolidation' een einde komt, doch anderzijds de beide figuren nu juist in dit opzicht verschillen, dat bij de 'consolidation' aan de beëindiging van het bestaan der samensmeltende vennootschappen geen vereffening van haar vermogens met uitkering van het saldo aan aandeelhouders is verbonden, immers die vermogens van rechtswege overgaan op de nieuwe vennootschap en de aandeelhouders uit die vermogens niets ontvangen, doch van rechtswege rechtstreeks van aandeelhouders in de oude vennootschap aandeelhouders van de nieuwe vennootschap worden;

dat hieruit volgt, dat in een dergelijk geval de bij de omwisseling verkregen aandelen in de nieuwe vennootschap ten aanzien van de oude vennootschappen geen onttrekking en ten aanzien van de aandeelhouders dus geen uitkering voorstellen en dat mitsdien niet als liquidatieuitkering kan worden belast hetgeen de aandeelhouders in de nieuwe aandelen aan waarde ontvangen boven hetgeen op de oude aandelen werd gestort;

dat echter, indien door de omwisseling van de aandelen de aandeelhouder in de nieuwe vennootschap aandelen verwerft tot een hogere nominale waarde dan vertegenwoordigd werd door de aandelen, welke hij in een der samenstellende vennootschappen bezat, artikel 32, lid 1, anders dan het Hof heeft overwogen,voor overeenkomstige toepassing in aanmerking komt;

dat de Hoge Raad niet ten principale kan recht doen, omdat de ten aanzien van de mogelijke toepasselijkheid van artikel 32, lid 1, van belang zijnde feiten blijkens de gedingstukken niet voldoende vaststaan;

Vernietigt...

Verwijst het geding naar het Hof enz.