Home

Hoge Raad, 17-05-1961, AX8225, 14 549

Hoge Raad, 17-05-1961, AX8225, 14 549

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 mei 1961
Datum publicatie
5 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1961:AX8225
Zaaknummer
14 549
Relevante informatie
16 AWR, 7:11 Awb

Uitspraak

De HR enz.

Gezien het beroepschrift in cassatie van den Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 December 1960 inzake den aan X te Z opgelegden aanslag tot nav. van verm.bel. voor het belastingjaar 1952;

Gezien ...

Overwegende dat uit de bestreden uitspraak blijkt, dat aan X, die primitief in de vermogensbelasting - belastingjaar 1952 - was aangeslagen naar een zuiver vermogen van f 388.224, belastingvrije som f 30.000, vorenvermelde aanslag tot navordering is opgelegd, berekend naar een meerder vermogen van f 21.782 tot een bedrag van f 146 aan te weinig geheven belasting, zonder verhoging;

Overwegende dat het Hof omtrent de standpunten van partijen het volgende heeft vastgesteld: ′dat X tegen deze aanslag tijdig in beroep is gekomen met de grief dat een nieuw feit, zoals voor navordering vereist, niet aanwezig is, vooreerst niet omdat, als de navordering betrekking heeft op door hem toegepaste afschrijving op terreinen, correctie daarop bij de primitieve aanslagregeling door de Insp. voor wie deze afschrijvingen kenbaar waren, had kunnen worden toegepast, wat echter niet is geschied, en voorts niet, omdat, als de navordering geschiedde in verband met het bestaan van stille reserves, ook dit bestaan bij de Insp. reeds bekend moest zijn geweest bij het opleggen van de primitieve aanslag;

dat de Insp. staande houdt dat de nav.aanslag terecht is opgelegd, zij het dan ook dat hij het oorspronkelijk motief voor navordering niet langer als het juiste beschouwt en wel omdat uit de door X overgelegde jaarstukken betreffende het jaar 1951, van de op de terreinen toegepaste afschrijving reeds was gebleken bij de primitieve aanslagregeling, waaruit voortvloeit dat een hernieuwd bezien van de afschrijving geen nieuw feit als grond voor navordering oplevert;

dat hij evenwel als nader motief voor de navordering wil doen gelden het bestaan van stille reserves, waarvan hem, Insp., is gebleken na de oplegging van de nav. aanslag;′;

Overwegende dat het Hof voorts heeft overwogen, dat tussen partijen vaststaat: ′dat de Insp. ten tijde van de aanslagregeling verm.bel. 1952 in het bezit was van het verslag over het boekjaar 1951 van de vennootschap onder firma ′X′ eigenares van na te noemen terreinen en van vervoermiddelen van welke vennootschap X een der beide beherende vennoten was;

dat in dit verslag afschrijvingen worden vermeld op de terreinen, ad totaal f 43.624,21 en als huuropbrengsten van de vervoermiddelen zijn verantwoord f 16.575 en f 19.125, de terreinen op de balans voorkwamen voor een waarde, welke f 43.624,21 lager was dan de waarde berekend overeenkomstig het bepaalde in art. 7 VB, terwijl genoemde vervoermiddelen op de balans paraisseerden voor f 32.800 en f 94.500;

dat X het gedeelte van zijn vermogen, belegd in de door hem in firmaverband uitgeoefende onderneming voor de verm.bel. aangaf naar de balans, zoals art. 9 VB toelaat onder de daar vermelde voorwaarden;

dat X voor de onverdeelde helft gerechtigd was tot het firma-vermogen;

dat X erkent dat de vervoermiddelen bedrijfswaarde hadden van tenminste f 21.000 boven de waarde volgens de balans;′;

Overwegende dat de uitspraak voorts vermeldt, dat de Insp. nog heeft aangevoerd:

′dat de jaarstukken betreffende het jaar 1951 hem niet aanstonds deden zien dat de vervoermiddelen op een te lage waarde stonden vermeld, doch dat dit hem eerst duidelijk werd uit een vermogensstaat per 31 december 1951, aangetroffen tijdens een onderzoek van de Fiscale Recherche, dat werd ingesteld na het verstrijken van het jaar 1956;

dat naar zijn mening een nav.aanslag in stand kan blijven, wanneer gebruik wordt gemaakt van een gegeven, dienende als nieuw feit, verkregen na het verstrijken van de termijn van vijf jaren sedert de aanvang van het belastingjaar, terwijl het feit waarvan aan de bel.pl. is kennis gegeven, als niet deugdelijk voor navordering wordt prijsgegeven;′;

Overwegende dat het Hof omtrent het geschil heeft overwogen:

′dat ingevolge het bepaalde in art. 38 VB '92 te weinig geheven belasting kan worden nagevorderd, bijaldien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een te lage aanslag is opgelegd;

dat vaststaat, dat het feit, hetwelk voor de Insp. grond opleverde voor vorenbedoeld vermoeden, in casu is geweest de afschrijving ten bedrage van f 43.624,21 door X en zijn medefirmant in 1951 op terreinen verricht, welke aldus op de balans van de door X in vereniging met een ander voor hun rekening gedreven onderneming voor een even zoveel te lage waarde stonden vermeld, met het blijkbaar duidelijke gevolg dat het gedeelte van X's vermogen, in deze onderneming belegd, bij toepassing der regels in de artt. 7 en 8 der Wet vermeld, een hoger kapitaalsaldo bleek op te leveren dan de balans aanwees;

dat de Insp. voorts heeft erkend, dat bedoeld feit hem bij het regelen van de primitieve aanslag bekend was, althans dat hij dat feit toen heeft kunnen en redelijkerwijs ook heeft moeten kennen;

dat onder deze omstandigheden de navordering haar oorzaak heeft gevonden in een bij de regeling van de nav.aanslag gepleegd ambtelijk verzuim, en dit niet anders wordt, wanneer, zoals de Insp. stelt, hem na het opleggen van de nav.aanslag nog andere feiten blijken, welke bevestigen dat de balans een te laag kapitaalsaldo in vorenbedoelde zin aanwees;

dat de nav.aanslag mitsdien niet in stand kan blijven;′;

Overwegende dat het Hof op deze gronden de nav.aanslag heeft vernietigd;

Overwegende dat de Staatssecretaris tegen 's Hofs uitspraak als middel van cassatie aanvoert:

′Sch. of verk. toep. van art. 38 VB '92 doordat het Gerechtshof enz., zulks ten onrechte, aangezien het Gerechtshof in casu tot de conclusie had moeten komen dat de nav.aanslag in stand diende te blijven, nu de Insp. heeft aangetoond, dat hem na het opleggen van de nav.aanslag op een ander punt zekere feiten zijn gebleken, welke hem tevoren niet bekend waren en waaruit blijkt, dat de primitieve aanslag ook uit dien hoofde tot tenminste het nagevorderde bedrag te laag is geweest;′;

Overwegende omtrent het middel:

dat het opleggen van een aanslag niet anders is dan het in een bepaalden vorm en met de aan dien vorm verbonden rechtsgevolgen vaststellen van het door den belastingplichtige verschuldigde belastingbedrag;

dat deze aanslag juist kan zijn, ook al zijn de elementen, op grond waarvan de Inspecteur dit bedrag heeft berekend, op zich zelf niet juist, en dit het geval zal zijn, indien de juiste elementen die in het geding voor het Hof komen vast te staan en op grond waarvan de verschuldigde belasting moet worden berekend, het door den Inspecteur vastgestelde belastingbedrag rechtvaardigen;

dat het den Inspecteur vrijstaat, indien tegen een aanslag bezwaar wordt gemaakt, ook in het geding voor het Hof, de elementen van den aanslag te veranderen met gebruikmaking van de hem ten dienste staande gegevens, met deze beperking slechts, dat de aanslag niet mag worden vastgesteld op een hoger bedrag dan het oorspronkelijke;

dat het voorgaande niet alleen voor een primitieven aanslag maar ook voor een tijdig vastgestelden navorderingsaanslag geldt, met dien verstande dat bij dezen laatste de Inspecteur zich slechts mag beroepen op feiten, welke hij ten tijde van het opleggen van den primitieven aanslag niet kende noch ook behoefde te kennen;

dat op dezen regel geen uitzondering moet worden gemaakt voor het geval de Inspecteur van een zodanig feit heeft kennis gekregen nadat de in artikel 38, eerste zin, der Wet op de Vermogensbelasting 1892 gestelde termijn is verstreken, nu deze bepaling zulks noch naar haar woorden noch naar haar strekking meebrengt;

dat de bestreden uitspraak mitsdien niet in stand kan blijven en alsnog zal dienen te worden onderzocht of de Inspecteur bij het opleggen van den primitieven aanslag reeds bekend was of moet zijn geweest met het bestaan van stille reserves - het laatstelijk aangevoerde nieuwe feit - gelijk door X is gesteld;

Vernietigt ...

Verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch enz.