Home

Hoge Raad, 05-02-1969, AX5888, 16 047

Hoge Raad, 05-02-1969, AX5888, 16 047

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 februari 1969
Datum publicatie
5 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1969:AX5888
Zaaknummer
16 047
Relevante informatie
3.58 IB, 3.59 IB, 3.60 IB, 5.19 IB, 21 SW, 52 BRV, 21 SW (oud)

Uitspraak

De Hoge Raad enz.,

Gezien het beroepschrift in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 mei 1968 betr. de aan hem opgelegde aanslag in de vermogensbelasting voor het jaar 1966;

Gezien ...

Gehoord de adv. van belanghebbende;

Overwegende dat belanghebbende voor het jaar 1966 in de vermogensbel. is aangeslagen naar een vermogen van f 605.500 (belastbare som f 510.000), welke aanslag na bezwaar door de Insp. is gehandhaafd;

Overwegende dat belanghebbende vervolgens in beroep is gekomen bij het Hof;

Overwegende dat het Hof, voor zover in cassatie van belang, als vaststaande heeft aangemerkt:

'dat tot het belastbaar vermogen behoort een verpachte boerderij met land in de provincie A, waarvan de prijs, welke bij verkoop in verpachte toestand op 1 januari 1966 zou zijn verkregen, is te schatten op f 354.000; dat deze bezitting bij de aanslagregeling in aanmerking is genomen voor f 360.000;';

Overwegende dat het Hof, voor zover in cassatie van belang, de standpunten van partijen heeft weergegeven als volgt:

'dat tot grond van het beroep is aangevoerd, zakelijk weergegeven:

dat bij de toepassing van de Wet VB '92 de lagere rechtspraak de verkoopwaarde van agrarische goederen en woonhuizen, een en ander indien in eigen gebruik, in vele gevallen stelde op een bedrag lager dan dat, hetwelk bij verkoop in ontruimde staat kon worden bedongen, daarbij veronderstellende, dat de maatschappelijke redelijkheid meebracht, dat mede rekening werd gehouden met de beleggingswaarde en met de waarde, welke het perceel in verpachte of verhuurde toestand zou hebben gehad; dat de Wet VB '64, welke het begrip waarde in het economisch verkeer invoerde, de mogelijkheid biedt om zonder afwijking van wetstekst of wetsgeschiedenis voor genoemde categorieën onroerend goed een oplossing te bereiken, die redelijk en hanteerbaar is alsmede voert tot een maatschappelijk goed aanvaardbaar resultaat; dat uit de wetsgeschiedenis immers blijkt dat voor onroerende goederen de waarde, welke daaraan in het economisch verkeer kan worden toegekend in 'vrijwel' alle gevallen gelijk is aan de verkoopwaarde en dat dit 'vrijwel' juist slaat op agrarische vaste goederen en door de eigenaar zelf bewoonde woonhuizen, waarvoor dit niet het geval is; dat het economisch verkeer zich bij agrarische eigendommen immers openbaart onder verschillende facetten en men ten aanzien van het goed in A dient te letten op de waarde voor een eigenaar-belegger, op die voor een eigenaar-exploitant en op die voor landbouwers, welke na onteigening tot elke prijs vervangend goed willen kopen, met welke laatste waarde is gelijk te stellen de waarde, welke aan het goed zou worden toegekend door buitenlanders, voor wie agrarisch vast goed in A tot elke prijs attractief is; dat echter slechts een waardebepaling in het economisch verkeer in aanmerking komt en dat hierbij de voormelde drie verschillende waarden elk voor een evenredig deel in aanmerking behoren te worden genomen; dat de waarde voor een belegger dient te worden bepaald naar de maatstaf van het netto-rendement en een rentepercentage van 3 1/2% voerende tot een waarde van f 152.000; dat de waarde voor een exploitant dient te worden bepaald naar maatstaf van de bedrijfsopbrengsten verminderd met alle kosten, belastingen, levensonderhoud en dergelijke, waarbij een waarde verschijnt van f 185.000 op basis van een rentepercentage van niet minder dan 6%; dat de derde der voormelde waarden is die, welke het goed in verpachte toestand zou hebben opgebracht bij verkoop, en de som dezer drie waarden, gedeeld door drie, is de waarde in het economisch verkeer;';

'dat de Insp. heeft betoogd:

dat uit geschiedenis van de Wet VB '64 blijkt, dat de waarde in het economisch verkeer vrijwel steeds is te stellen op de verkoopwaarde, en dat dit slechts anders is voor goederen waarvoor geen markt bestaat; dat er geen reden is de waarde in het economisch verkeer van het onroerend goed in A lager te stellen dan op de prijs, welke kon worden verkregen bij verkoop in verpachte toestand; dat derhalve de overige door belanghebbende genoemde waarden geen rol spelen bij de bepaling van de waarde in het economisch verkeer en bovendien de door belanghebbende genoemde beleggingswaarde te laag is gesteld, daar beleggers in deze sector genoegen plegen te nemen met een rendement onder 3 1/2%;';

Overwegende dat het Hof omtrent dit geschil heeft overwogen:

'dat uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden, dat men met de formulering waarde in het economisch verkeer in art. 9, lid 1, VB '64 beoogde een meer objectieve maatstaf te doen aanleggen dan die, welke in de tevoren gebruikte formulering geldswaarde was besloten;

dat een zodanige objectieve maatstaf in het algemeen bij goederen, waarvoor een ruim aantal gegadigden is, wordt gevonden in de prijs, welke bij aanbieding ten verkoop op de geëigende wijze wordt geboden door de meestbiedende, zodat in het algemeen de waarde in het economisch verkeer van zodanige goederen is te bepalen op het bedrag van die prijs;

dat hiermee in overeenstemming is het vermelde in de MvA betreffende het ontwerp van de onderhavige wet, dat het begrip verkoopwaarde vrijwel steeds tot dezelfde uitkomst zal leiden als de nieuwe omschrijving;

dat niet is gebleken, dat ten aanzien van het vast goed in A bijzondere omstandigheden aanwezig waren, welke meebrachten, dat de waarde van dit goed in het economisch verkeer diende te worden bepaald op een ander bedrag dan dat van de zoeven bedoelde prijs;

dat zich vrijwel steeds een ruim aantal gegadigden opdoet voor beleggingen in verpachte boerderijen en land, terwijl uit hetgeen is gesteld of gebleken niet volgt dat dit ten aanzien van het goed in A anders zou zijn;

dat derhalve de waarde in het economisch verkeer van dit goed dient te worden gesteld op de prijs, welke bij verkoop bij de aanvang van het belastingjaar zou zijn verkregen, gelet op de destijds bestaande toestand van verpacht goed, welke prijs, naar tussen partijen vaststaat, kan worden geschat op een bedrag, hetwelk f 6.000 lager is dan het bij de aanslagregeling in aanmerking genomen bedrag;';

Overwegende dat het Hof op deze gronden de beschikking van de Insp. heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een naar een belastbare som van f 504.000;

Overwegende dat belanghebbende voorstelt als middel van cassatie:

'Sch. van het Nederlandse recht, in het bijzonder van art. 9 VB '64 en art. 17 WARB door te beslissen enz., zulks ten onrechte en op gronden welke deze beslissing niet kunnen dragen, omdat

a. het aanleggen van een objectieve maatstaf - welke de wetgever met het criterium 'waarde in het economische verkeer' heeft willen introduceren - inhoudt het losmaken van de waardering van de relatie tussen eigenaar en het te waarderen object, terwijl het Hof door de waarde in het economische verkeer gelijk te stellen aan de verkoopwaarde in verpachte toestand deze relatie, gezien de verschillende facetten waaronder het economische verkeer zich ten aanzien van agrarische eigendommen openbaart, in strijd met art. 9, lid 1, VB '64 als beslissend voor de waardebepaling in aanmerking heeft genomen;

b. het Hof in zijn overweging, dat niet is gebleken dat ten aanzien van het in A gelegen vast goed bijzondere omstandigheden aanwezig waren, welke een andere wijze van waardering meebrachten, is voorbijgegaan aan de, niet betwiste, stelling van belanghebbende, dat - anders dan bij de meeste categorieën van vaste goederen, waarbij de verkoopwaarde als een objectieve maatstaf kan worden aangemerkt - het economische verkeer zich bij agrarische eigendommen openbaart onder verschillende facetten en men ten aanzien van het goed in A dient te onderscheiden de waarde voor een eigenaar-belegger, die voor een eigenaar-exploitant en die voor landbouwers, welke na onteigening tot elke prijs vervangend goed willen kopen, met welke categorie gelijk te stellen zijn buitenlanders, voor wie agrarisch vast goed in A tot elke prijs attractief is; zijnde de beslissing van het Hof op dit punt onvoldoende gemotiveerd;';

Overwegende dienaangaande:

dat voor de toepassing van artikel 9, lid 1, van de Wet op de vermogensbelasting 1964 de vraag, welke waarde in het economische verkeer aan een bezitting of een schuld kan worden toegekend, voor elk geval afzonderlijk aan de hand van de daarvoor geldende omstandigheden zal moeten worden beantwoord;

dat, ingeval het gaat om de waardering van zaken waarin geregeld handel wordt gedreven, als de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend in het algemeen dient te worden aangenomen de verkoopprijs, waaronder moet worden verstaan de prijs, die bij aanbieding van de zaak ten verkoop op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde daarvoor zou zijn besteed;

dat blijkens de uitspraak het Hof heeft geoordeeld, dat zich vrijwel steeds een ruim aantal gegadigden opdoet voor beleggingen in verpachte boerderijen en land, en dat uit hetgeen is gesteld of gebleken niet volgt, dat dit ten aanzien van het - tot belanghebbendes vermogen behorende - goed in A anders zou zijn;

dat het Hof, uitgaande van dit oordeel van feitelijke aard, waarvan de juistheid in cassatie niet ten toetse kan komen, terecht heeft beslist, dat de waarde in het economische verkeer van bedoeld goed dient te worden gesteld op de prijs - in voege als hierboven is aangegeven -, welke bij verkoop bij de aanvang van het belastingjaar zou zijn verkregen, gelet op de destijds bestaande toestand van verpacht goed;

Verwerpt het beroep.