Home

Hoge Raad, 25-05-1983, ECLI:NL:HR:1983:AX1837 AC8003, 21 962

Hoge Raad, 25-05-1983, ECLI:NL:HR:1983:AX1837 AC8003, 21 962

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 mei 1983
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1983:AC8003
Zaaknummer
21 962
Relevante informatie
2 LB

Uitspraak

De Hoge Raad enz.;

Gezien het beroepschrift in cassatie van de Voetbalvereniging X, gevestigd te Z, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 november 1982 betreffende de haar opgelegde naheffingsaanslagen in de premieheffing over het tijdvak 1977 tot en met 1979;

Gezien de stukken;

Overwegende dat aan belanghebbende naheffingsaanslagen in de premieheffing over het tijdvak 1977 tot en met 1979 zijn opgelegd ten bedrage van in totaal f 938 aan enkelvoudige premies, welke naheffingsaanslagen, na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn gehandhaafd, waarna belanghebbende van die uitspraak in beroep is gekomen bij het Hof;

Overwegende dat het Hof als vaststaand heeft aangemerkt:

′Belanghebbende heeft van 1 januari 1977 tot aan 31 augustus 1978 maandelijks f 75 en van 1 september 1978 tot aan 31 december 1979 maandelijks f 200 uitbetaald aan A door overmaking van de bedragen op diens bankrekening;′;

Overwegende dat het Hof vervolgens heeft overwogen:

′Het tussen partijen bestaande geschil betreft de vraag of belanghebbende als inhoudingsplichtige is aan te merken ter zake van door genoemde A als werknemer in dienst van belanghebbende verrichte werkzaamheden, welke vraag belanghebbende ontkennend en de inspecteur bevestigend beantwoordt op de in de stukken vermelde gronden waaraan ter zitting geen nieuwe gronden zijn toegevoegd;′;

Overwegende dat het Hof ten slotte omtrent het geschil heeft overwogen:

′De door de inspecteur bestreden stellingen van belanghebbende dat A met drie zoons voor belanghebbende de werkzaamheden van een terreinknecht heeft verricht op vrijwillige basis en zonder dat een beloning was overeengekomen, komen het Hof onaannemelijk voor. Het was immers voor belanghebbende van essentiële betekenis dat de in het beroepschrift nader omschreven werkzaamheden regelmatig gedurende 15 a 20 uren per week werden verricht.

Voorts doet de maandelijkse uitbetaling van de bedragen van aanvankelijk f 75 en later f 200 vermoeden dat aan die uitbetaling en in verband daarmede aan het verrichten van de werkzaamheden een afspraak ten grondslag lag.

Belanghebbende heeft weliswaar aangevoerd dat van een gezagsverhouding geen sprake was, maar heeft de stellingen van de inspecteur dat belanghebbende het recht had met betrekking tot de werkzaamheden aanwijzingen en instructies te geven, alsmede toezicht te houden en leiding te geven niet bestreden. Het Hof aanvaardt daarom de opvatting van de inspecteur dat er wel een gezagsverhouding bestond, als juist.

Uit het feit dat belanghebbende de maandelijkse bedragen alleen aan A zelf heeft uitbetaald, leidt het Hof af dat tussen belanghebbende en hem was afgesproken dat hij de werkzaamheden in beginsel zelf zou verrichten.

Hiervan uitgaande staat aan het bestaan van een dienstbetrekking tussen A en belanghebbende niet in de weg dat eerstgenoemde zich binnen de familiesfeer door drie zoons liet helpen of zo nodig vervangen.

Met het bestaan van de vorenbedoelde dienstbetrekking is ten slotte niet onverenigbaar dat belanghebbende een naar verhouding laag loon betaalde waarmee A die elders een volledige betrekking als magazijnbediende vervulde, mede op ideële gronden genoegen nam.

Belanghebbendes beroep is gelet op het vorenoverwogene ongegrond;′;

Overwegende dat het Hof op die gronden de uitspraak van de inspecteur heeft bevestigd;

Overwegende dat in cassatie tegen de uitspraak van het Hof door belanghebbende geen grief is voorgesteld en dat ook ambtshalve geen grond aanwezig is bevonden waarop 's Hofs uitspraak behoort te worden vernietigd;

Verwerpt het beroep.