Hoge Raad, 26-01-1983, ECLI:NL:HR:1983:BH5862 AW8992, 21 507
Hoge Raad, 26-01-1983, ECLI:NL:HR:1983:BH5862 AW8992, 21 507
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 januari 1983
- Datum publicatie
- 4 april 2013
- Zaaknummer
- 21 507
- Relevante informatie
- 41 IW 1990
Uitspraak
De Hoge Raad enz.;
Gezien het beroepschrift in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 januari 1982 betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1977;
Gezien de stukken;
Overwegende dat aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1977 is opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 83.098, welke aanslag, na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur is gehandhaafd, waarna belanghebbende van diens uitspraak in beroep is gekomen bij het Hof;
Overwegende dat het Hof, voor zover in cassatie van belang, als vaststaande heeft aangemerkt:
'belanghebbende is districtaccountant van de Vereniging A; als zodanig is hij belast met het verrichten van onderzoeken bij leden van de vereniging in verschillende gemeenten, ressorterende onder het hem aangewezen district;
Belanghebbende heeft geen vaste arbeidsplaats waarheen hij van zijn woning reist en weer terug; voor de uitoefening van zijn dienstbetrekking reist belanghebbende per zijn prive-personenauto, een Peugeot 504, van zijn woning naar de adressen van onderzoek en weer naar huis terug; belanghebbende rijdt met zijn auto gemiddeld 30.000 a 35.000 kilometer per jaar; voor het jaar 1977 was de kostprijs per kilometer bij een gebruik van deze omvang van deze auto te stellen op f 0,45, uitgaande van de door de ANWB omtrent autokosten opgestelde normen, doch na aftrek van de in de desbetreffende norm opgenomen bedragen voor rente, stalling en schoonhouden van de automobiel; in 1977 reed belanghebbende 35.650 kilometer met zijn auto, waaronder 25.879 kilometer ter vervulling van zijn dienstbetrekking; hiervoor ontving hij van zijn werkgeefster een vergoeding a f 0,36 per kilometer; belanghebbende leidt hieruit af dat van de kosten van de autoritten die hij voor zijn werkgeefster maakt zelf gedragen heeft 25.879 x f 0,09 of (na afronding) f 2.329;
belanghebbende is van oordeel dat hij naast het forfaitaire bedrag van f 200, ter zake van reizen tussen de woning en de arbeidsplaats, en van f 800 (het bedrag van f 800 genoemd in art. 37, lid 1, van de Wet) ook nog aanspraak heeft op aftrek van zijn loon, ter zake van kosten tot verwerving en behoud van dit loon, van voormeld bedrag van f 2.329;'
Overwegende dat het Hof het geschil, voor zover in cassatie van belang, heeft weergegeven als volgt:
'dat het geschil betreft de vraag of het vastgestelde belastbare inkomen met het voormelde bedrag van f 2.329 dient te worden verminderd, gelijk belanghebbende stelt en de inspecteur betwist;'
Overwegende dat het Hof omtrent de standpunten van partijen, voor zover in cassatie van belang, heeft vermeld dat partijen hun vorenomschreven standpunten doen steunen op hetgeen zij hebben aangevoerd in het beroepschrift, onderscheidenlijk het vertoogschrift;
Overwegende dat het Hof omtrent het geschil, voor zover in cassatie van belang, heeft overwogen:
'dat het Hof niet aannemelijk acht dat belanghebbende de grenzen der redelijkheid overschrijdt door voor het maken van dienstreizen een privé-auto te bezigen waarvan de kostprijs per kilometer meer beloopt dan zijn werkgeefster hem vergoedt;
dat, gelet op de omstandigheden van het geval, naar 's Hofs oordeel van zulk een overschrijding in casu te meer geen sprake zou zijn indien het verschil tussen kostprijs en vergoeding f 0,09 niet zou overtreffen;
dat evenwel belanghebbende, die reeds de kostenaftrek van f 800 als bedoeld in art. 37, lid 1, IB '64 (hierna te noemen: 'de Wet') toepast, welk bedrag de inspecteur uiteindelijk niet meer ter discussie stelt, gelet op de woorden ' 'tenzij een hoger bedrag blijkt' ' voorkomende in deze bepaling, overtuigend dient aan te tonen dat zijn aftrekbare kosten inderdaad het bedrag van f 800 overtreffen, welk overtreffen het geval is uitgaande van de door belanghebbende gestelde onderwerpelijke kosten van de met belanghebbendes privé-auto gemaakte dienstreizen;
dat de inspecteur, die voldoende gemotiveerd stelt dat belanghebbende zijn werkelijke autokosten niet bewezen heeft, dan ook terecht stelt dat belanghebbende zijn autokosten dient te bewijzen;
dat naar 's Hofs oordeel een gemiddelde van kostprijzen van autokosten als belanghebbende stelt ruimte laat voor de juistheid van 's inspecteurs stelling dat dit gemiddelde niet de werkelijke autokosten, welke werkelijke kosten uitsluitend relevant zijn voor de toepassing van de Wet, bewijst;
dat evenwel naar 's Hofs oordeel het door belanghebbende aangedragen gemiddelde van de autokosten per kilometer zodanig betrouwbaar is dat niet van zeer grove afwijkingen van de werkelijke autokosten voor alle individuele gevallen, mag worden gesproken; dat bovendien belanghebbende al elimineerde garagekosten, rente en kosten van schoonhouden;
dat het Hof voorts, gelet op de omstandigheden van het geval waaronder dat deze belanghebbende kennelijk zich niet zal kunnen veroorloven met een te oude of een verwaarloosde auto te rijden, aanneemt dat de werkelijke autokosten van belanghebbende in 1977 in geen geval lager kunnen zijn geweest dan negentig percent van hetgeen de ANWB berekent; dat daarentegen van afwezigheid van een verschil tussen negentig en honderd percent niet gezegd kan worden dat belanghebbende dit overtuigend heeft aangetoond;
dat, gezien het vorenstaande, door belanghebbende naar 's Hofs oordeel voldoende overtuigend aangetoond is dat hij ter zake van zijn dienstreizen aanspraak heeft op aftrek van zijn loon van 25.879 maal f 0.045 is f 1.164,50;'
Overwegende dat het Hof op die gronden de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van f 81.933;
Overwegende dat belanghebbende tegen 's Hofs uitspraak aanvoert:
'In de uitspraak van het Hof is in tegenstelling tot een eerder door hetzelfde gerechtshof gedane uitspraak van 12 augustus 1980, ontleend aan een publicatie in De Telegraaf van 6 maart 1982, waarin wel volledig van het ANWB-tarief - onder aftrek van rente - werd uitgegaan voor de zakelijk gereden kilometers, een ander standpunt ingenomen, namelijk 90% van het ANWB-tarief, onder aftrek van rente, stalling en schoonhouden van de automobiel.
Op grond van de hiervoor aangehaalde uitspraak komt het belanghebbende voor dat er sprake is van rechtsongelijkheid door met twee maten te meten. Belanghebbende zal het dan ook op prijs stellen indien met een zelfde maat gemeten wordt.';
Overwegende dienaangaande:
dat de omstandigheid dat het Hof voor de vaststelling van de in geschil zijnde autokosten in een ander geval - nog daargelaten of het door belanghebbende genoemde geval gelijk is aan het zijne - is uitgegaan van het volledige ANWB- tarief, het Hof niet verplichtte ook te dezen dat tarief te volgen;
dat belanghebbendes grief derhalve niet tot cassatie kan leiden;
Overwegende ambtshalve:
dat art. 37, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 aldus dient te worden verstaan, dat een belastingplichtige die heeft doen blijken - hetgeen wil zeggen: overtuigend heeft aangetoond - dat zijn op de inkomsten uit arbeid betrekking hebbende aftrekbare kosten vier percent van zijn inkomsten uit tegenwoordige arbeid of f 800 te boven gaan, ten aanzien van het meerdere ermede kan volstaan, overeenkomstig hetgeen in het algemeen geldt voor het bewijs in belastingzaken, het werkelijke bedrag van de kosten aannemelijk te maken;
dat het Hof, oordelende dat door belanghebbende voldoende overtuigend is aangetoond dat de werkelijke kosten van de dienstreizen ten minste f 1.164,50 meer hebben bedragen dan de daarvoor ontvangen vergoeding, derhalve ten onrechte de daarboven uitgaande, door belanghebbende gestelde autokosten ten bedrage van eveneens f 1.164,50 niet heeft aanvaard op de grond dat die kosten niet overtuigend zijn aangetoond;
dat mitsdien 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven;
Overwegende dat verwijzing moet volgen;
- vernietigt de uitspraak van het Hof;
- verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.