Home

Hoge Raad, 27-11-1985, ECLI:NL:HR:1985:BH4966 AW8148, 23 379

Hoge Raad, 27-11-1985, ECLI:NL:HR:1985:BH4966 AW8148, 23 379

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 november 1985
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1985:AW8148
Zaaknummer
23 379
Relevante informatie
1.5 IB, 6.13 IB

Uitspraak

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 november 1984 betreffende de haar voor het jaar 1980 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.

1. Aanslag en bezwaar

Aan belanghebbende is voor het jaar 1980 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 31.481 met een belastingvrije som van f 9.998, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur is gehandhaafd.

2. Geding voor het Hof

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft als vaststaande aangemerkt:

De in 1952 geboren zoon van belanghebbende woonde in 1980, een uitzondering van zeer korte duur daargelaten, bij belanghebbende. Deze zoon is aan heroïne verslaafd en ten behoeve van hem heeft belanghebbende in 1980 de volgende uitgaven gedaan:

Huur  f 452,25

GEB-rekeningen f 425,91

Terugbetaling van ontvreemd geld  f 412,14

Bijdrage Grafische School  f 115

Voeding, kleding etcetera, gemiddeld

Circa f 40 per week of f 2.000

 -------------

f 3.405,30.

Bij haar aangifte heeft belanghebbende dit bedrag, verminderd met een drempel van f 200, als buitengewone lasten (uitgaven voor levensonderhoud) op haar inkomen in mindering gebracht. De inspecteur heeft deze aftrek niet aanvaard.

De zoon van belanghebbende genoot in 1980 een uitkering WWV van f 17.918 en een loon uit dienstbetrekking van f 461; zijn besteedbaar inkomen bedroeg ongeveer f 14.500.

Het Hof heeft met betrekking tot het geschil en de standpunten van partijen vermeld:

Het geschil betreft de aftrekbaarheid als buitengewone last van door belanghebbende ten behoeve van haar zoon gedane uitgaven.

De standpunten van partijen.

Belanghebbende.

Niet voorkomen kan worden dat de zoon zijn inkomsten nagenoeg geheel gebruikt om in het bezit te komen van heroïne zodat voor normaal levensonderhoud niets overblijft. Dit brengt extra uitgaven met zich. Die uitgaven, waartoe zij redelijkerwijs gedwongen is, zijn lasten die op belanghebbende drukken.

Ook iemand met een redelijk besteedbaar inkomen kan behoeftig zijn. In het onderhavige geval is dit ook zo.

Drugsverslaafden kan niet worden aangerekend dat zij beschikbare gelden aanwenden voor de aanschaf van drugs. Dit is ook door de behandelend arts verklaard.

Aangezien tevens recht bestaat op aftrek wegens buitengewone lasten voor een kind dat jonger is dan 27 jaar, dient de belastingvrije som f 12.304 te bedragen.

De inspecteur.

Het besteedbaar inkomen van de zoon kan redelijkerwijs voldoende worden geacht voor het voeren van een bestaan overeenkomstig zijn plaats in de samenleving. Hieraan doet geen afbreuk dat de zoon een groot deel van zijn inkomen besteedt voor de aanschaf van heroïne.

Conform het beroepschrift dient de belastingvrije som te worden verhoogd met f 2.306.

Het Hof heeft vervolgens omtrent het geschil overwogen:

Van uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud in de zin van art. 46, lid 1, onder a, IB '64 kan geen sprake zijn indien die uitgaven niet voorzien in een daadwerkelijke behoefte aan levensonderhoud. Belanghebbendes zoon genoot in 1980 een besteedbaar inkomen van ongeveer f 14.500. Dit inkomen moet geacht worden voldoende te zijn geweest om de zoon in staat te stellen een redelijk bestaan te leiden overeenkomstig zijn plaats in de samenleving. Alsdan kan niet worden gezegd dat de uitgaven die belanghebbende ten behoeve van haar zoon deed in een daadwerkelijke behoefte aan levensonderhoud voorzagen.

Weliswaar dienen tot de uitgaven tot voorziening in levensonderhoud niet slechts te worden gerekend uitgaven voor primaire levensbehoeften doch evenzeer uitgaven met een minder noodzakelijk karakter maar tot deze laatste uitgaven dienen naar huidige maatschappelijke opvattingen niet te worden gerekend uitgaven voor de aanschaf van heroïne.

De belastingvrije som dient met f 2.306 te worden verhoogd.

Op deze gronden heeft het Hof de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van f 31.481 met een belastingvrije som van f 12.304.

3. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft van 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij de volgende klachten doen aanvoeren:

1. Verzuim van vormen.

2. Schending van het recht.

Ad 1. Verzuim van vormen.

Het geschil betreft de aftrekbaarheid als buitengewone last van door belanghebbende ten behoeve van haar zoon gedane uitgaven. Deze uitgaven zijn gespecificeerd in de uitspraak. Gezien deze specificatie is de overweging van het Hof, dat onderhavige uitgaven gedaan zijn voor de aanschaf van heroïne, onbegrijpelijk.

De uitspraak is derhalve niet naar de eis der Wet met redenen omkleed.

Ad 2. Schending van het recht.

Uit eerder aangehaalde specificatie blijkt onder meer, dat belanghebbende naast de door haar zoon onbetaald gebleven nota's, kosten heeft moeten maken voor voeding, kleding en dergelijke. Laatstgenoemde uitgaven betreffen derhalve geen verstrekkingen in geld maar in natura. Het gaat hier om een schatting van de meeruitgaven door verblijf van de zoon bij belanghebbende.

De positie waarin belanghebbendes zoon verkeert is duidelijk in de uitspraak vastgelegd. Niet blijkt echter dat het Hof al deze omstandigheden voldoende in zijn oordeel heeft betrokken. Het behoeft naar mijn mening geen betoog, dat dit wel had dienen te geschieden, te meer daar uit die omstandigheden blijkt, dat de zoon daadwerkelijk behoeftig is.

Naar mijn oordeel is er dan ook sprake van schending van het recht, met name van art. 46, lid 1 onder a IB '64, aangezien het Hof de strekking van genoemd artikel heeft miskend.

4. Beoordeling van de klachten

5. Beslissing