Home

Hoge Raad, 20-11-1985, ECLI:NL:HR:1985:BH4926 AW8157, 23 267

Hoge Raad, 20-11-1985, ECLI:NL:HR:1985:BH4926 AW8157, 23 267

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 november 1985
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1985:AW8157
Zaaknummer
23 267
Relevante informatie
17 WOZ

Uitspraak

ARREST

Gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 augustus 1984 betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1982 opgelegde aanslag in de onroerendgoedbelastingen van de gemeente Valkenisse.

1. Aanslagen en bezwaar

Aan belanghebbende is voor het jaar 1982 wegens het genot krachtens zakelijk recht van het onroerend goed, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Valkenisse een aanslag in de onroerendgoedbelastingen van de gemeente Valkenisse opgelegd naar een heffingsgrondslag van f 274.000 welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, door Burgemeester en Wethouders van Valkenisse is gehandhaafd.

2. Verordening

In de gemeente Valkenisse geldt een Verordening onroerendgoedbelastingen waarvan de voor het onderhavige geding van belang zijnde bepalingen voor het jaar 1982 als volgt luiden:

Voorwerp van de belastingen; belastbaar feit, belastingplicht.

Art. 1. Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerend-goed - met uitzondering van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond - worden onder de naam 'onroerendgoedbelasting' jaarlijks geheven:

a. een directe belasting van degene, die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het belastingjaar een onroerend goed al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht feitelijk gebruikt;

b. een directe belasting van degene, die bij het begin van het belastingjaar van een onroerend goed het genot heeft krachtens zakelijk recht.

Grondslag van de belastingen.

Art. 3. De grondslag, waarnaar de in art. 1 bedoelde belastingen worden geheven, is de waarde, welke aan het onroerend goed in het economische verkeer kan worden toegekend.

Heffingsgrondslag.

Art. 5.

1. Voor de vaststelling van de heffingsgrondslag wordt de waarde in het economische verkeer bepaald op die welke aan het onroerend goed dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het goed in de staat waarin het zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen.

3. Geding voor het hof

Belanghebbende is van de uitspraak van Burgemeester en Wethouders in beroep gekomen bij het hof. Het hof heeft als vaststaande aangemerkt:

Belanghebbende was op 1 januari 1981 zakelijk gerechtigde krachtens een erfpachtsrecht van een perceel duinterrein en de zich daarop bevindende lichtwachters-woning a-straat 1 met bijbehorende zomerwoning, garage en bergingen. De in 1947 in steensmetselwerk met spouwconstructie en pannendak gebouwde woning heeft een inhoud van circa 420 m3 en bestaat uit een woonkamer, gang, woonkeuken met modern keukenblok, bijkeuken, keldertje, toilet/douche, twee slaapkamers en een zolder. De woning is niet aangesloten op de riolering; er is een septictank. De kwaliteit en de staat van onderhoud zijn redelijk. De bijbehorende stenen zomerwoning, inhoud circa 120 m3, bevat een woonkamer, keuken, toilet/douche en twee slaapkamertjes. De perceelsgrootte bedraagt 1970 m2.

De gemeente heeft het pand voor de heffing van de onroerendgoedbelastingen laten taxeren. Bij die taxatie werd een waarde in het economische verkeer van het pand vastgesteld van f 274.000 per de peildatum 1 januari 1981. Een taxatierapport is door de gemeente overgelegd.

Het hof heeft met betrekking tot het geschil en de standpunten van partijen vermeld:

dat het geschil betreft de waarde in het economische verkeer per de peildatum - 1 januari 1981 - van het pand a-straat 1;

dat partijen hun vorenomschreven standpunten doen steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in het beroepschrift onderscheidenlijk het vertoogschrift alsook in hun respectieve pleitnota's, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt; dat partijen aan hun aldus gegeven uiteenzettingen ter zitting geen andere argumenten hebben toegevoegd;

Het hof heeft vervolgens omtrent het geschil overwogen;

dat overeenkomstig art. 5, lid 1 van de Verordening voor de vaststelling van de heffingsgrondslag de waarde in het economische verkeer wordt bepaald op die, welke aan het onroerende goed dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het goed in de staat waarin het zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen;

dat gelet op deze bepaling niet gezegd kan worden dat de waarde voor de onroerendgoedbelastingen van het onderhavige onroerende goed wordt beïnvloed door de uit het erfpachtscontract voor de gemeente voortvloeiende rechten, noch door het belanghebbende persoonlijk betreffende vervreemdingsverbod, zodat met deze beide factoren bij de waardebepaling van het onroerende goed terecht geen rekening is gehouden;

dat het door de gemeente ingediende taxatierapport voldoende gemotiveerd is en het hof geen reden heeft aan de juistheid daarvan te twijfelen;

Op deze gronden heeft het hof de uitspraak van Burgemeester en Wethouders bevestigd.

4. Geding in cassatie

5. Beoordeling van de klacht

6. Beslissing