Home

Hoge Raad, 20-02-1985, BH1700, 22.618

Hoge Raad, 20-02-1985, BH1700, 22.618

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 februari 1985
Datum publicatie
22 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:1985:BH1700
Formele relaties
Zaaknummer
22.618
Relevante informatie
8 OB

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; art. 8, lid 6, letter a, Wet OB; art. 4, aanhef en letter c, Uitvoeringsbesluit OB; maatstaf van heffing; doorberekening toeristenbelasting uitschotten aan belasting.

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 oktober 1983 betreffende de aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1974 tot en met 1976.

1. Aanslag en bezwaar

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1974 tot en met 1976 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting ten bedrage van f 2.755 aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging, opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, door de Inspecteur is gehandhaafd.

2. Geding voor het Hof

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de als vaststaand aangemerkte feiten en de standpunten van partijen als volgt weergegeven:

′Belanghebbende exploiteert op het grondgebied van de gemeente Z een camping en is ter zake ondernemer in de zin van de Wet OB '68 (de Wet).

Bij een vanwege de Inspecteur bij belanghebbende ingesteld controle-onderzoek bleek, dat belanghebbende geen omzetbelasting had voldaan ter zake van de aan zijn gasten op de afrekeningsnota's voor het verblijf op de camping onder de naam toeristenbelasting afzonderlijk in rekening gebrachte bedragen van f 0,25 per persoon per overnachting.

De Inspecteur is van mening dat belanghebbende deze bedragen ten onrechte als niet behorende tot de belaste omzet heeft aangemerkt en hij heeft bij de onderwerpelijke aanslag in verband hiermee een bedrag van f 1.613 nageheven, over de grootte van welk bedrag tussen partijen geen geschil bestaat.

Belanghebbende neemt het standpunt in dat hij terecht de op de afrekeningsnota's onder de naam toeristenbelasting aan zijn gasten in rekening gebrachte bedragen bij het doen van de aangiften buiten de belaste omzet heeft gelaten.

Belanghebbende heeft de betreffende bedragen aan zijn gasten in rekening gebracht op grond van het bepaalde in art. 2, lid 2, van de in de gemeente Z geldende Verordening op de heffing en invordering van een toeristenbelasting. Deze Verordening waarvan een afdruk tot de stukken behoort, luidt voor zover van belang als volgt:

Art. 1. Ter zake van het houden van verblijf met overnachten binnen de gemeente tegen betaling van een vergoeding in welke vorm dan ook door personen, die niet in het bevolkingsregister der gemeente zijn opgenomen, wordt onder de naam ′toeristenbelasting′ een directe belasting geheven.

Art. 2.

1. Belastingplichtig is ieder die op de in art. 1 bedoelde wijze gelegenheid tot overnachten biedt in dan wel bij hem in gebruik zijnde ruimten, terreinen of wateren, waaronder mede zijn te verstaan ruimten bij derden, waarover hij op afroep de beschikking kan krijgen.

2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op diegene, ter zake van wiens verblijf met overnachten de belasting verschuldigd wordt.

Art. 3. Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Art. 4. De grondslag voor de belasting is het aantal malen dat een persoon tegen vergoeding heeft overnacht.

Art. 5. De belasting bedraagt per persoon per overnachting f 0,25.

Art. 8. Het formulier van het aangiftebiljet wordt bij afzonderlijk raadsbesluit vastgesteld.

Art. 9.

1. De voor het doen van aangifte te stellen termijn en de voor de aanmaning tot het doen van aangifte in acht te nemen termijn belopen ten minste veertien dagen.

2. De belastingplichtige aan wie niet binnen een maand na afloop van het belastingjaar een aangiftebiljet is uitgereikt, is gehouden binnen veertien dagen na afloop van die maand bij Burgemeester en Wethouders een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.

Art. 10. De over het belastingjaar verschuldigde belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Art. 11. Geen aanslag wordt vastgesteld indien het aantal overnachtingen waartoe gelegenheid wordt of is gegeven gedurende het belastingjaar minder dan tien zal of heeft belopen.

Art. 18.

1. De belastingplichtige is gehouden per belastingjaar een vanwege de gemeente kosteloos ter beschikking gesteld nachtverblijfsregister bij te houden.

2. Het nachtverblijfsregister bevat met betrekking tot ieder aan wie gelegenheid tot overnachten is verschaft gegevens ten minste betreffende:

naam, leeftijd en woonplaats

data van aankomst en vertrek

het aantal overnachtingen ter zake waarvan belasting verschuldigd is;

3.  enz.

Belanghebbende neemt primair het standpunt in dat de door hem aan zijn gasten onder de naam toeristenbelasting in rekening gebrachte bedragen niet tot de vergoeding in de zin van art. 8 van de Wet OB '68 behoren omdat zij niet worden voldaan ter zake van de dienst zijnde het geven van gelegenheid tot verblijf en overnachting op de camping.

Subsidiair stelt hij dat deze bedragen niet tot de vergoeding in de zin van genoemde wetsbepaling behoren omdat zij gezien moeten worden als uitschotten casu quo als quasi doorlopende posten als bedoeld in art. 4 Uitv. Besl. OB '68.

De Inspecteur neemt het standpunt in dat de bedoelde bedragen ter zake van de dienst worden voldaan en dat zij noch als uitschotten noch als quasi doorlopende posten kunnen worden beschouwd.′

Het Hof heeft, na te hebben overwogen dat partijen hun standpunten doen steunen op de gronden welke zijn vermeld in de van hen afkomstige stukken en dat zij ter zitting geen nadere gronden hebben aangevoerd, omtrent het geschil overwogen:

′dat belanghebbende ter zake van het gelegenheid bieden tot verblijf met overnachten op zijn camping aan zijn gasten op de afrekeningsnota's afzonderlijk -onder de naam toeristenbelasting -per persoon per overnachting f 0,25 in rekening brengt;

dat vaststaat dat belanghebbende dit doet omdat in de gemeente Z een toeristenbelasting van f 0,25 per persoon per overnachting wordt geheven ingevolge de in die gemeente geldende Verordening op de heffing en invordering van een toeristenbelasting waarvan de artt. 1 en 2 luiden zoals hierboven onder de vaststaande feiten is vermeld;

dat anders dan belanghebbende meent de door hem op de afrekeningsnota's onder de naam toeristenbelasting in rekening gebrachte bedragen door de campinggasten worden voldaan ter zake van de dienst zijnde het geven van gelegenheid tot verblijf met overnachten op de camping en zijn primaire grief derhalve moet worden verworpen;

dat -voor wat betreft belanghebbendes subsidiaire grief -art. 4 Uitv.besl. OB '68, voor zover hier van belang, inhoudt dat niet tot de vergoeding behoren de voor degene aan wie de dienst wordt bewezen aan belastingen en heffingen gedane uitschotten;

dat uit de aangehaalde bepalingen van de Verordening niet volgt dat de bedragen die belanghebbende aan toeristenbelasting aan de gemeente Z verschuldigd is, uitschotten aan toeristenbelasting zijn voor degenen aan wie belanghebbende de dienst (het geven van gelegenheid tot verblijf en overnachting) bewijst; dat de campingbezoekers niet de bevoegdheid hebben zelf de toeristenbelasting aan de gemeente Z te voldoen;

dat ten slotte de bedoelde bedragen niet als met doorlopende posten gelijk te stellen bedragen kunnen worden aangemerkt aangezien zij niet als zodanig door de bevoegde autoriteit zijn aangewezen;

dat derhalve ook belanghebbendes subsidiaire grief faalt.′

Op die gronden heeft het Hof de uitspraak van de Inspecteur bevestigd.

3. Geding in cassatie

4. Beoordeling van het beroep in cassatie

5. Slotsom

6. Beslissing