Home

Hoge Raad, 15-07-1987, AW7626, 24 238

Hoge Raad, 15-07-1987, AW7626, 24 238

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 juli 1987
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1987:AW7626
Zaaknummer
24 238
Relevante informatie
18 WOZ, 2.1d UitvR UO WOZ, 2.1e UitvR UO WOZ

Uitspraak

ARREST

Gewezen op het beroep in cassatie van de naamloze vennootschap NV Nederlandse Spoorwegen te Utrecht en op dat van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Woerden, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 december 1985 betreffende de hierna te melden, aan belanghebbende voor het jaar 1983 opgelegde aanslagen in de onroerendgoedbelastingen van de gemeente Woerden.

1. Aanslagen en bezwaar

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1983 wegens het genot krachtens zakelijk recht en het feitelijke gebruik van het onroerend goed, plaatselijk bekend als Stationsweg 4 te Woerden, te samen met andere aanslagen op een aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendgoedbelastingen van de gemeente Woerden opgelegd berekend naar een heffingsgrondslag van f x, welke aanslagen na daartegen gemaakt bezwaar door Burgemeester en Wethouders zijn gehandhaafd.

2. Verordening

In de gemeente Woerden geldt een Verordening onroerendgoedbelastingen, waarvan de voor dit geding van belang zijnde bepalingen voor het jaar 1983 luiden als volgt:

Art. 1. Voorwerp van de belastingen; belastbaar feit; belastingplicht.

1. Ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerend goed - met uitzondering van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond - worden onder de naam 'onroerendgoedbelastingen' jaarlijks geheven:

a. een directe belasting van degene, die - naar de omstandigheden beoordeeld - bij het begin van het belastingjaar een onroerend goed al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht feitelijk gebruikt;

b. een directe belasting van degene, die bij het begin van het belastingjaar van een onroerend goed het genot heeft krachtens zakelijk recht.

2. Voor de toepassing van het eerste lid, letter a, wordt:

a. gebruik door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het hoofd van dat huishouden;

b. gebruik door degene aan wie het gebruik van een gedeelte van een onroerend goed is afgestaan, aangemerkt als gebruik door degene die dat ten gebruike heeft afgestaan;

c. in geval van verschillende soorten feitelijk gebruik alleen het belangrijkste gebruik in aanmerking genomen.

3. Voor de toepassing van het eerste lid, letter b., wordt als genothebbende krachtens zakelijk recht aangemerkt hij, die bij het begin van het belastingjaar als zodanig bij het kadaster bekend staat, tenzij blijkt dat op dat tijdstip een ander de genothebbende krachtens zakelijk recht was.

Art. 2. Grondslag van de belastingen.

De grondslag waarnaar de in art. 1 bedoelde belastingen worden geheven, is de waarde welke aan het onroerend goed in het economische verkeer kan worden toegekend.

Art. 3. Begripsomschrijvingen.

1. Een onroerend goed dan wel het onroerend goed:

a. een gebouwd eigendom met zijn gebouwde aanhorigheden - daaronder begrepen de ondergrond van dat eigendom en van die aanhorigheden - en met zijn ongebouwde aanhorigheden;

b. een ongebouwd eigendom, niet zijnde de ondergrond of een aanhorigheid van een gebouwd eigendom, met zijn gebouwde aanhorigheden - daaronder begrepen de ondergrond van die aanhorigheden - en met zijn ongebouwde aanhorigheden;

c. indien gedeelten van de onder a of b bedoelde eigendommen - andere dan de gedeelten van een onroerend goed bedoeld in art. 2, tweede lid, letter b van het Besluit gemeentelijke onroerendgoedbelastingen (Stb. 1971, 616) - blijkens hun indeling zijn bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt: elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten te samen als een geheel worden gebruikt, die als zodanig gebruikte gedeelten als een onroerend goed worden aangemerkt;

d. indien twee of meer van de onder a, b of c bedoelde eigendommen of gedeelten van zodanige eigendommen bij eenzelfde belastingplichtige in gebruik zijn en naar maatschappelijke opvatting bij elkaar behoren:

een zodanig samenstel:

e. indien een gedeelte van een onroerend goed als bedoeld onder a t/m d buiten de gemeente is gelegen: het binnen de gemeente gelegen gedeelte.

2.Aanhorigheden:

gebouwde en ongebouwde eigendommen of gedeelten van zodanige eigendommen behorende bij en in gebruik zijnde met een gebouwd eigendom, een ongebouwd eigendom of een gedeelte van een zodanig eigendom, voor zover die eerstbedoelde eigendommen, naar de omstandigheden beoordeeld, dienstbaar zijn aan dat gebouwde eigendom, dat ongebouwde eigendom of dat gedeelte.

...

Art. 4. Heffingsgrondslag.

1. Voor de vaststelling van de heffingsgrondslag wordt de waarde in het economische verkeer bepaald op die welke aan het onroerend goed dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het goed in de staat waarin het zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in feitelijk gebruik zou kunnen nemen....

Art. 7. Vrijstellingen.

1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid wordt een in art. 1 bedoelde belasting niet geheven ter zake van:

a. Gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, welke in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor openbare bijeenkomsten van genootschappen op geestelijke grondslag - andere dan kerkgenootschappen - die rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zijn, voor het gezamenlijk beleven van en zich bezinnen op de aan die genootschappen ten grondslag liggende levensovertuiging.

b. Ongebouwde eigendommen welke deel uitmaken van de op de Voet van de Natuurschoonwet (Stb. 63) aangewezen landgoederen met uitzondering van aanhorigheden van gebouwde eigendommen.

c. Gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond en van hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, waarvan de gemeente het genot heeft krachtens zakelijk recht, met uitzondering van:

eigendommen, die door de gemeente of in haar opdracht door derden worden geëxploiteerd, die worden verhuurd of waarin of waarop gemeentebedrijven worden uitgeoefend;

eigendommen, die in hoofdzaak dienen als inrichting van onderwijs;

eigendommen, die voor rekening van derden op gemeentegrond zijn gesticht.

d. Straatmeubilair, waaronder worden verstaan alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken, palen.

e. Plantsoenen, parken en waterpartijen, bij de gemeente in eigendom of beheer.

f. Begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria met hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden.

g. Openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, zoals viaducten, aquaducten, bruggen, tunnels en sluizen.

h. Waterverdedigings- en waterbeheersingswerken, zoals bemalingsinstallaties, waterkeringen en andere kust- en oeververdedigingswerken, die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen.

i. Onroerende goederen die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen.

2. De vrijstelling ten aanzien van de in letter a van het eerste lid bedoelde gebouwde eigendommen met hun aanhorigheden en van gedeelten van zodanige eigendommen, voor zover die eigendommen dienen als woning, geldt niet voor de belasting als bedoeld in letter a van het eerste lid van art. 1.

3. Geding voor het Hof

3.1. Belanghebbende is van de uitspraak van Burgemeester en Wethouders in beroep gekomen bij het Hof.

3.2. Het Hof heeft als vaststaand aangenomen:

Belanghebbende is eigenares en feitelijk gebruikster van het NS-complex gelegen aan de Stationsweg 4 te Woerden. Voormeld complex, waarvan de totale vastgestelde waarde f x bedraagt, bestaat uit de volgende onderdelen:

a. NX-sein-relaishuis

b. onderstation

c. 1e perron

d. 2e perron

e. perron-overkapping

f. voetbrug

g. abri 1e perron

h. abri 2e perron

i. dienstgebouw SLW

j. stationsgebouw

k. dienstgebouw

l. brandspuithuisje

m. spoorbanen.

Op grond van art. 3, lid 1, letter d, van de Verordening zijn de onderdelen vermeld onder a tot en met m als een samenstel in de heffing betrokken met dien verstande dat op grond van hetgeen is bepaald in art. 7, lid 1, letter g, van de Verordening, niet is geheven ter zake van de spoorbanen.

Van de totale waarde van f x is toe te rekenen:

- aan onderdeel a: f a;

- aan onderdeel b: f b;

- aan onderdeel c: f c;

- aan onderdeel d: f d;

- aan onderdeel e: f e;

- aan onderdeel f: nihil;

- aan onderdelen g en h te zamen: f g;

- aan onderdeel j: f j.

3.3. Het Hof heeft het geschil als volgt omschreven:

In geschil is primair of de hiervoor onder a tot en met h en onder j vermelde onderdelen van het complex kunnen delen in de vrijstelling van art. 7, lid 1, letter g, van de Verordening, en subsidiair of de onderdelen c tot en met f daarin kunnen delen.

3.4. Het Hof heeft omtrent de standpunten van partijen vermeld:

Verwezen wordt naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken alsmede in de pleitnota's is vermeld.

Ter zitting hebben partijen, zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd:

De gemachtigde van belanghebbende:

In de door de gemeente genoemde procedures bevatten de verordeningen niet de onderwerpelijke vrijstellingsbepalingen.

Niet alleen het personenvervoer is openbaar, maar ook het grensoverschrijdend goederenvervoer omdat ook daarvoor een vervoersplicht geldt.

Voor het binnenlands goederenvervoer bestaat er geen vervoersplicht. Dit vervoer is echter niet uit handen gegeven, het geschiedt onder verantwoordelijkheid van belanghebbende.

In art. 25 van de Spoorwegwet is bepaald dat halten en stations op de weg moeten worden aangelegd.

Het sein-relaishuis staat langs de spoorbaan op 100 a 150 meter afstand van het station. De in dit huis opgestelde computers voor seinen en wissels bewaken de veiligheid op de spoorbaan, welke baan niet is beperkt tot het emplacement Woerden.

Het onderstation is een onderdeel van de keten van energievoorziening, het is een post voor distributie van energie en vergelijkbaar met een trafohuis. Het onderstation bevindt zich hier op het stationsemplacement. Het komt ook voor dat een onderstation elders langs de baan staat.

De banen voor het openbaar vervoer per rail behoren tot het complex, maar ze zijn vrijgesteld.

De stelling dat het sein-relaishuis en het onderstation kunstwerken zijn, wordt niet meer verdedigd.

Namens Burgemeester en Wethouders:

Voor het als kunstwerk aanmerken van een onroerend goed is vereist dat het onderdeel uitmaakt van de baan zelf. Het kunstwerk is vrijgesteld voor zover het dienstbaar is aan het vrijgestelde onroerend goed.

Het begrip baan moet beperkt worden uitgelegd.

De banen zelf maken deel uit van het complex, maar ze zijn vrijgesteld.

3.5. Het Hof heeft omtrent het geschil overwogen:

Op grond van hetgeen is bepaald in art. 7, lid 1, aanhef en letter g, van de Verordening worden de onroerendgoedbelastingen, voor zover te dezen van belang, niet geheven ter zake van banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, zoals viaducten, aquaducten, bruggen, tunnels en sluizen.

Voormelde bepaling is gebaseerd op art. 273, lid 11, van de gemeentewet (de Wet) en art. 11, lid 1, aanhef en letter d, van het Besluit gemeentelijke onroerendgoedbelastingen (het Besluit). In de tekst noch in de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet is aangegeven wat onder banen voor openbaar vervoer per rail verstaan dient te worden. Deswege dient te rade te worden gegaan bij hetgeen daaronder naar het spraakgebruik en naar verkeersopvatting wordt verstaan.

Volgens het spraakgebruik en naar verkeersopvatting beperkt het begrip banen voor openbaar vervoer per rail zich niet tot de spoorbaan en het baanlichaam zelf, doch dienen daartoe ook te worden gerekend de voorzieningen die hetzij onmiddellijk en uitsluitend dienstbaar zijn aan deze banen, hetzij op zodanige wijze zijn verbonden met of afgestemd op die banen dat zij naar verkeersopvatting zijn te beschouwen als onzelfstandige onderdelen daarvan.

Tot voormelde voorzieningen moeten in casu worden gerekend:

het NX-sein-relaishuis en het onderstation.

Uit de beschrijvingen die belanghebbende van deze onroerende goederen heeft gegeven en die door Burgemeester en Wethouders niet zijn weersproken leidt het Hof af dat zij onmiddellijk en uitsluitend dienstbaar zijn aan de banen voor openbaar vervoer per rail;

de beide perrons.

Deze voorzieningen zijn onmisbaar voor het onderwerpelijke vervoer en zijn op zodanige wijze op de banen afgestemd dat zij daarvan naar verkeersopvatting onderdeel uitmaken. Zonder de perrons waarop de goederen worden aangevoerd en verladen en waarop de passagiers zich dienen te begeven om van het vervoer gebruik te kunnen maken, kunnen de banen niet functioneren voor openbaar vervoer.

Op grond van het vorenoverwogene dient geconcludeerd te worden dat het NX-sein-relaishuis, het onderstation en de beide perrons deel uitmaken van de banen voor openbaar vervoer per rail en uit dien hoofde niet in de heffing betrokken dienen te worden.

Zulks geldt niet voor de overige tot het complex behorende onderdelen zonder welke de banen voor openbaar vervoer per rail als zodanig kunnen functioneren.

Het Hof verwerpt de stelling van belanghebbende dat de onder a tot en met h en onder j genoemde onderdelen van het complex aangemerkt dienen te worden als aanhorigheden van de vrijgestelde banen. In de Verordening noch in de hiervoor vermelde artikelen van Wet en Besluit is immers bepaald dat de onderhavige vrijstelling ook geldt voor aanhorigheden van banen voor openbaar vervoer per rail, terwijl ook de strekking van de vrijstelling niet meebrengt aanhorigheden als zodanig daaronder te begrijpen.

Van de onder e en f vermelde onroerende goederen kan niet worden gezegd dat zij kunstwerken zijn die zodanig met de onderhavige banen zijn verbonden dat zij aan het verkeer over die banen dienstbaar zijn. Mitsdien zijn zij terecht niet in de vrijstelling betrokken.

Uit al het vorenoverwogene volgt dat de heffingsgrondslag moet worden verminderd met f a + f b + f c + f d = f y.

3.6. Op deze gronden heeft het Hof de uitspraak van Burgemeester en Wethouders vernietigd en de aanslagen verminderd tot aanslagen berekend naar een waarde in het economische verkeer van f x-y.

4. Geding in cassatie

5. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie

6. Na cassatie

7. Beslissing