Hoge Raad, 05-10-1988, ZC3909 AG5881, 25.613
Hoge Raad, 05-10-1988, ZC3909 AG5881, 25.613
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 oktober 1988
- Datum publicatie
- 22 september 2023
- Zaaknummer
- 25.613
- Relevante informatie
- 6.31 IB
Inhoudsindicatie
Onderhoudskosten van monumentwoning.
Uitspraak
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 september 1987 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1983 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag en bezwaar
Aan belanghebbende is voor het jaar 1983 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, welke aanslag, naar daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 69.322 waarvan een gedeelte, groot f 2.810 belast naar het bijzondere tarief van artikel 58 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
2. Geding voor het Hof
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft als vaststaande aangemerkt:
Belanghebbende bewoonde in 1983 de hem in eigendom toebehorende woning aan de a-weg 1 te Z. Deze woning is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 10 van de Monumentenwet. De waarde in het economische verkeer van de woning bedroeg in 1983 f 108.000.
In dat jaar liet belanghebbende schilderswerkzaamheden aan zijn woning verrichten. Voor buitenschilderwerk betaalde hij een bedrag van f 4.307 en voor binnenschilderwerk f 3.933,29.
De overige kosten, lasten en afschrijvingen bedroegen f 2.041,60.
Het Hof heeft met betrekking tot het tussen partijen bestaande geschil en de standpunten van partijen vermeld:
In geschil is de vraag of de kosten van het binnenschilderwerk van belanghebbendes inkomen kunnen worden afgetrokken.
Standpunt van belanghebbende.
De woning is geplaatst op de monumentenlijst en in beginsel is derhalve de regeling van artikel 42a, leden 5 en 6, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) van toepassing. Daarnaast is rekening te houden met het bepaalde in de Wet van 29 juni 1983, Staatsblad 305 (hierna: de Wet AGOS). Nu de monumentenregeling voor belanghebbende gunstiger uitpakt wordt daarop beroep gedaan.
Op basis van de ten uitgaaf gebrachte kosten over het jaar 1983 zijn de inkomsten uit eigen woning aldus te berekenen:
Forfaitaire huurwaarde f 1.305
Onderhoud (waaronder f 3.933 voor binnenschilderwerk) f 8.240
Zakelijk deel OGB 1983 f 123
Rioolrecht 1983 f 72,50
Waterschapslasten f 168
Opstalverzekering f 992,97
Afschrijving 15% x 3 1/2 x f 1.305 f 685,13 f 10.281,60
-/- f 8.976,60
f 362,50
Drempel 2 1/2 x f 1.305 -/- f 5.714,10.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of in het kader van de monumentenregeling kosten van binnenschilderwerk relevant zijn. Zonder nadere motivering stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat zulks niet het geval is.
Door de uitzonderingsbepaling van artikel 42a, lid 6, van de Wet herleeft voor monumentenwoningen, behoudens toepassing van de drempel, volledig het regime van artikel 35 van de Wet. Schilderwerk aan onroerend goed wordt algemeen als onderhoud van dat onroerend goed aangemerkt. Niet valt in te zien waarom dit ineens niet het geval zou zijn als van binnenschilderwerk sprake is. De verf wordt immers nog steeds op onroerend goed aangebracht en dient ter bescherming ervan. Dat bij huurwoningen dit deel van het onderhoud veelal op de bewoner wordt afgewenteld doet aan het onderhoudskarakter niet af.
Op grond van het voorgaande dient de uitspraak waarvan beroep te worden vernietigd en de aanslag te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 63.979 onder handhaving van de overige elementen ervan.
Standpunt van de Inspecteur.
Belanghebbende neemt in zijn berekening ten onrechte de kosten van binnenschilderwerk in aanmerking, aangezien deze kosten niet aftrekbaar zijn op de voet van artikel 42a, lid 6, van de Wet. De kosten van binnenschilderwerk zijn kosten die bij huurwoningen voor rekening van de huurder komen (vergelijk onder andere Hoge Raad 3 juli 1985, BNB 1985/238 inzake de kosten van een werkkamer in de eigen woning). De kosten van binnenschilderwerk dienen voor de toepassing van genoemd artikel 42a, lid 6, als niet-aftrekbare 'huurderslasten' te worden aangemerkt. Weliswaar is in oudere jurisprudentie (vergelijk Hof 's-Gravenhage 5 april 1958, BNB 1958/336) ooit anders beslist, doch deze jurisprudentie is echter niet meer relevant. In de eerste plaats heeft zij haar relevantie verloren omdat de situatie van woningschaarste, die mede aanleiding vormde voor evenbedoelde uitspraak, inmiddels is gewijzigd en in de tweede plaats omdat de wetgever zich bij het tot stand komen van de Wet AGOS opnieuw over deze problematiek heeft uitgesproken.
Uit het wetsontwerp dat uiteindelijk heeft geleid tot de totstandkoming van de Wet AGOS, waaronder de Memorie van Toelichting, de Memorie van Antwoord en - met name - de Nota van Wijziging blijkt dat de wetgever uitgaat van een systeem waarbij binnenschilderwerk niet behoort tot de aftrekbare onderhoudskosten aan de eigen woning.
Zo is voor de aftrekbaarheid van kosten van schilderwerk een afzonderlijke regeling in het leven geroepen waarin uitsluitend ter voorkoming van uitvoeringstechnische problemen geen onderscheid is gemaakt tussen de kosten van binnenschilderwerk en die van buitenschilderwerk. In de regeling worden de als niet aftrekbare 'huurderslasten' aan te merken kosten van binnenschilderwerk met behulp van een niet-weerlegbaar forfait geëlimineerd door van het totale bedrag aan schilderwerk (buiten en binnen) 60% in aanmerking te nemen.
Uit het bovenstaande blijkt dat de bedoeling van de wetgever onmiskenbaar is, de kosten van binnenschilderwerk niet in aftrek te doen toestaan als de Wet AGOS toepassing mist. Aftrek op de voet van artikel 42a, lid 6, van de Wet is derhalve niet mogelijk (zie ook de door de fiscus verstrekte folder 'aftrek kosten voor groot onderhoud en schilderwerk' en het daarin opgenomen rekenvoorbeeld).
Uit het systeem van de wet vloeit de niet-aftrekbaarheid van kosten van binnenschilderwerk eveneens voort; slechts eigenaarslasten kunnen in aftrek worden gebracht op de voet van artikel 42a, lid 6, in verbinding met artikel 35 van de Wet. Dat dit ook het standpunt van de Hoge Raad is valt af te leiden uit het hierboven gememoreerde arrest in BNB 1985/238.
In casu is dan ook terecht uitgegaan van toepassing van de in de Wet AGOS vervatte regeling van de aftrek van schilderwerk, aangezien dit voor belanghebbende de hoogste aftrekpost oplevert. De uitspraak waarvan beroep dient dan ook te worden bevestigd.
Het Hof heeft vervolgens omtrent het geschil overwogen:
1. In geschil is de vraag of de kosten van binnenschilderwerk van belanghebbendes monumentenwoning aftrekbaar zijn op de voet van artikel 35 in verbinding met artikel 42a, eerste lid, aanhef en onder b, en zesde lid, van de Wet.
2. Het Hof beantwoordt die vraag bevestigend. Immers, als onderhoudskosten moeten worden beschouwd de uitgaven voor werkzaamheden die dienen om de woning, zoals deze bij de stichting of na latere verandering bestond, in bruikbare staat te houden. Aangezien de binnenkant van een woning net zo wezenlijk voor haar bestaan is als de buitenkant ervan, dienen de op die binnenkant betrekking hebbende onderhoudskosten op dezelfde wijze te worden behandeld als de kosten voor het onderhoud aan de buitenkant, ook indien de kosten betrekking hebben op schilderwerk.
3. De enkele omstandigheid dat niet de eigenaar van een huurwoning maar de huurder ervan in het algemeen de kosten van het binnenschilderwerk van de woning voor zijn rekening moet nemen, noopt niet ertoe op de zojuist geformuleerde regel een uitzondering te maken. De juridische en economische positie van de huurder van een woning is immers een geheel andere dan die van de eigenaar/bewoner ervan.
4. Niet van belang voor de interpretatie van artikel 35 van de Wet is de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet AGOS, omdat die wet - behoudens wat betreft hier niet aan de orde zijnde kosten van thermische isolatie - slechts van artikel 42a van de Wet afwijkende maatregelen behelst. Uitlatingen gedaan tijdens de parlementaire behandeling van de Wet AGOS kunnen dan ook geen betekenis hebben voor de toepassing van artikel 35.
5. Evenmin van belang voor het onderhavige geval is de inhoud van de door de belastingdienst naar aanleiding van de Wet AGOS gepubliceerde folder, getiteld 'Aftrek kosten voor groot-onderhoud en schilderwerk' omdat, welke de juridische betekenis van een dergelijke folder ook is, zij in ieder geval geen afbreuk kan doen aan de wettelijke rechten van een belastingplichtige.
6. Het gelijk is dus aan de zijde van belanghebbende. Blijkens zijn beroepschrift stelt belanghebbende zich voor dat geval op het standpunt dat de te dezen in aanmerking te nemen inkomsten uit eigen woning negatief f 5.714,10 bedragen. Dit standpunt wordt door de Inspecteur niet althans niet voldoende bestreden en geeft overigens niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De Inspecteur heeft bij zijn uitspraak op het bezwaarschrift een bedrag van negatief f 1.318 in aanmerking genomen. Het na bezwaar vastgestelde belastbaar inkomen ad f 69.332 dient derhalve te worden verminderd met het saldo van f 5.714,10 min f 1318 of f 4.396,10, zodat het belastbaar inkomen thans moet worden vastgesteld op f 64.925.
De aanslag zal dienovereenkomstig moeten worden verminderd.
Op deze gronden heeft het Hof de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 64.925.