Home

Hoge Raad, 25-10-1989, ZC4125, 25969

Hoge Raad, 25-10-1989, ZC4125, 25969

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 oktober 1989
Datum publicatie
8 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1989:ZC4125
Zaaknummer
25969
Relevante informatie
3:2 Awb

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 maart 1988 betreffende na te melden hem voor het jaar 1981 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting.

1. Aanslag en navorderingsaanslag

Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 1981 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd van nihil, uitgaande van een belastbaar inkomen van f 18.408. Vervolgens is hem voor dat jaar de onderwerpelijke navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 29.175 zonder verhoging.

2. Geding voor het Hof

Belanghebbende is van de navorderingsaanslag in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft als vaststaande aangemerkt:

Belanghebbende genoot in 1981 een WAO- en een RWW-uitkering. Op 8 september 1983 werd ten huize van belanghebbende een onderzoek ingesteld door een controle-ambtenaar van de inspectie in verband met door de inspecteur veronderstelde niet aangegeven inkomsten. Het onderzoek werd afgebroken. Op 26 april 1984 heeft de Inspecteur schriftelijk aan belanghebbende bericht dat hij voornemens was een navorderingsaanslag over een meerder inkomen van f 20.000 op te leggen, met 100% verhoging, zonder kwijtschelding. Vervolgens werden door de inspecteur meerdere keren schriftelijke aan de gemachtigde gerichte vragen gesteld en bescheiden opgevraagd. De vragen werden (uiteindelijk) beantwoord en de bescheiden, zij het met vertraging, aan de inspecteur toegezonden.

De controle-ambtenaar heeft vervolgens op 8 september 1986 een gesprek met belanghebbende gehad, buiten aanwezigheid van de gemachtigde, waarna belanghebbende een verklaring heeft ondertekend die als bijlage 17 bij het vertoogschrift tot de stukken behoort. De verklaring houdt kort samengevat in dat belanghebbende akkoord is met een correctie van f 10.767 op het aangegeven inkomen. De bestreden navorderingaanslag is in overeenstemming met deze verklaring. Naderhand hebben nog enkele besprekingen plaatsgehad met belanghebbende en zijn gemachtigde die niet tot een vermindering van de navorderingsaanslag hebben geleid.

Het Hof heeft het geschil als volgt omschreven:

Het geschil betreft de vraag of belanghebbende met het ondertekenen van de verklaring een compromis heeft gesloten en of hij aan het compromis gebonden is.

Het Hof heeft voor de standpunten van partijen verwezen naar de stukken van het geding en vermeld dat ter zitting nog is opgemerkt:

Door belanghebbende persoonlijk:

Ik heb het stuk waarin ik verklaarde dat ik akkoord ging met het belastbare inkomen van f 29.175, dat door de ambtenaar was geschreven, getekend na een gesprek van ongeveer een half uur bij mij thuis.

Ik tekende omdat ik van de zaak af wilde. Het is niet bij mij opgekomen dat ik eerst met mijn gemachtigde moest praten. Als ik tekende zou er geen boete worden toegepast.

Er was wel sprake van een psychische druk want je bent leek en de ambtenaar is deskundig. Ik wist wel waarom het ging, maar niet hoeveel belasting het zou kosten.

Ik dacht aan f 2.000 a f 2.500.

Ik zie nu pas voor het eerst dat bij de aanslagen ook verminderingen zijn. Als ik dat geweten had zou ik niet gezegd hebben dat de aanslagen absurd hoog zijn zoals ik gedaan heb in mijn briefje van 26 oktober 1986 aan gemachtigde.

Vervolgens heeft het Hof omtrent het geschil overwogen:

5.1. Het ondertekenen van de verklaring kan naar 's Hofs oordeel niet anders worden opgevat dan dat belanghebbende op 8 september 1986 een compromis heeft gesloten met een ambtenaar van de inspectie. Het compromis hield in dat de reeds onherroepelijk vaststaande aanslagen in de inkomstenbelasting en de premieheffing voor het jaar 1982 ambtshalve verminderd zou worden en dat een navorderingsaanslag voor het jaar 1981 zou worden opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 29.175 zonder toepassing van een verhoging.

5.2. Een gedeelte van het compromis is neergelegd in de door belanghebbende persoonlijk ondertekende verklaring er op neer komende dat belanghebbende er mee akkoord gaat dat het belastbaar inkomen wordt vastgesteld met toepassing van correcties van per saldo f 767 voor niet aangegeven rente en van f 10.000 wegens 'te kort op de vermogensvergelijking'.

5.3. De inspecteur heeft zich gehouden aan het compromis.

5.4. De gemachtigde heeft verschillende argumenten aangevoerd ten betoge dat het compromis ongeldig is.

Vooropgesteld dient te worden dat het juister zou zijn geweest als de ambtenaar de gemachtigde bij het sluiten van het compromis had betrokken.

Deze nalatigheid vormt evenwel op zich zelf onvoldoende reden om het compromis ongeldig te oordelen.

5.5. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat het compromis tot stand gekomen is na een gesprek van ongeveer een half uur met de ambtenaar. Belanghebbende heeft het naar zijn zeggen gesloten omdat hij van de zaak af wilde. Hij heeft geen voorbehoud gemaakt en niet om uitstel verzocht. Naderhand heeft hij zich in een brief aan zijn gemachtigde beklaagd, omdat hij meende dat de teruggaafbeschikkingen voor het jaar 1982 aanslagen met te betalen bedragen voorstelden. Zou hij geweten hebben dat, zoals hem eerst ter zitting duidelijk werd, het voor dat jaar ging om teruggaven dan zou hij niet hebben gesteld dat de aanslagen absurd hoog zijn.

5.6. Uit het voorgaande leidt het Hof af dat de wil van belanghebbende op het tot stand komen van het compromis gericht was.

5.7. Het is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende bij het sluiten van het compromis onder onaanvaardbare druk heeft gestaan. Voor dwang, dwaling of bedrog is ook overigens geen voldoende feitelijke grond aangevoerd en aannemelijk gemaakt.

Ook kan niet gezegd worden dat de inspecteur misbruik van de omstandigheden heeft gemaakt, niet volgens de regels van 'fair play' heeft gehandeld of anderzijds in strijd is gekomen met de beginselen van behoorlijk bestuur.

5.8. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende de gevolgen van het compromis in grote lijnen heeft kunnen overzien. Het is van algemene bekendheid dat de gezamenlijke druk van inkomstenbelasting en premieheffing ook bij bescheiden inkomens reeds aanmerkelijk is.

Het beroep van de gemachtigde op een briefje van belanghebbende van 26 oktober 1986 dat ter zitting werd getoond is niet juist en ook misplaatst, nu ter zitting gebleken is, hetgeen de gemachtigde reeds duidelijk moet zijn geweest, dat belanghebbende de teruggaven over 1981 heeft aangezien voor te betalen bedragen.

5.9. De inspecteur heeft gesteld zoals ook aannemelijk te achten is, dat de ambtenaar uitdrukkelijk tot het sluiten van een compromis met belanghebbende was gemachtigd, zodat de inspecteur ook zijnerzijds volledig aan het compromis gebonden is.

Het is niet aannemelijk dat belanghebbende ten tijde van het sluiten van het compromis iets anders heeft verondersteld of heeft kunnen veronderstellen.

5.10. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, en met name uit de brieven van 21 oktober 1985 en 1 oktober 1986 van de gemachtigde aan de inspecteur, leidt het Hof af dat de inspecteur (of de ambtenaar van de inspectie) in de besprekingen met belanghebbende en diens gemachtigde heeft gesteld dat belanghebbende inkomsten uit arbeid heeft genoten die niet zijn aangegeven. De besprekingen hebben geleid tot het omstreden compromis. Het is daarom aannemelijk dat het compromis, afgezien van de rente, betrekking heeft op deze stelling van de inspecteur. Het compromis dat de feitelijke vaststelling van het belastbare inkomen tot onderwerp heeft is niet in strijd met enige wetsbepaling.

5.11. Aan vorenstaande gevolgtrekking doet onvoldoende af dat noch in het geschreven deel van het compromis noch in de van de inspecteur afkomstige gedingstukken de oorzaak van het meerdere inkomen van f 10.000 is genoemd, te meer nu het niet vermelden van de oorzaak een (stilzwijgend) onderdeel van het compromis kan zijn.

5.12. Het vorenstaande voert tot de slotsom dat de inspecteur zich terecht heeft beroepen op de gebondenheid aan het compromis door beide partijen.

Op die gronden heeft het Hof de navorderingsaanslag gehandhaafd.

3. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij de volgende klachten aangevoerd, toegelicht als in het beroepschrift vermeld:

I. Schending van het recht, met name de algemene beginselen van behoorlijk bestuur alsmede de algemene rechtsbeginselen, doordat het hof ten onrechte partijen gebonden acht aan het compromis, zulks terwijl het compromis is gesloten zonder aanwezigheid van gemachtigde.

II. De uitspraak van het Hof is in strijd met het recht met name de artikelen 1485 en volgende van het burgerlijk wetboek, althans innerlijk tegenstrijdig gemotiveerd waar het belanghebbendes wil en deskundigheid in overweging neemt.

III. Schending van het recht, met name de algemene beginselen van behoorlijk bestuur alsmede de algemene rechtsbeginselen, doordat het hof ten onrechte partijen gebonden acht aan het compromis, zulks terwijl onder de vaststaande feiten is vermeld dat

a. belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld het compromis te bespreken met zijn gemachtigde, dat

b. het compromis slechts ten dele en dan nog voor zover ten faveure van de inspecteur op schrift is gesteld, dat

c. de feiten ten grondslag liggende aan het compromis onjuist, althans onvolledig en onzorgvuldig zijn vastgesteld, dat

d. de 100% verhoging als onderhandelingsargument door de inspecteur is gebruikt, dat

e. geen althans door de inspecteur geen inkomstenbron is aangegeven, dat

f. ten onrechte teruggaafbeschikkingen over 1982 in de uitspraak zijn betrokken, en dat

g. een als controle-ambtenaar bekende de facto als aanslagregelende ambtenaar optreedt.

IV. De uitspraak van het hof is in strijd met het recht met name de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de algemene rechtsbeginselen voor zover het de onderlinge samenhang der onderdelen in zijn overweging zou hebben betrokken.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

4. Beoordeling van de klachten

5. Beslissing