Hoge Raad, 24-04-1991, ECLI:NL:HR:1991:BH8048 ZC4571, 26878
Hoge Raad, 24-04-1991, ECLI:NL:HR:1991:BH8048 ZC4571, 26878
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 april 1991
- Datum publicatie
- 8 april 2013
- Zaaknummer
- 26878
Uitspraak
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de naamloze vennootschap NV X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 mei 1989 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag en bezwaar
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1978 tot en met 31 december 1978 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 300.000, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
2. Geding voor het Hof
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft - voor zover in cassatie nog van belang - als tussen partijen vaststaande aangemerkt:
'2.4. In het door belanghebbende geëxploiteerde bedrijvencomplex is gevestigd de Medische Dienst A. Deze dienst is belast met bedrijfsgeneeskundige taken met betrekking tot het bedrijf en het personeel van belanghebbende en van derden. Voorts treedt deze dienst op als gezondheidsdienst voor het bedrijvencomplex Z. Hij voert als zodanig werkzaamheden op geneeskundig terrein uit ten behoeve van bezoekers van het bedrijvencomplex, ten behoeve van personeelsleden van de in het complex gevestigde bedrijven en ten behoeve van personeelsleden van belanghebbende. Door de Medische Dienst A wordt geen vergoeding in rekening gebracht ter zake van diensten jegens bezoekers en jegens personeelsleden van belanghebbende. Wel wordt een vergoeding in rekening gebracht ter zake van diensten jegens in het bedrijvencomplex gevestigde bedrijven.
In de Medische Dienst A werkt belanghebbende samen met de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst P (hierna ook: GG en GD). Aan de GG en GD zijn enkele taken op geneeskundig terrein toevertrouwd. De artsen en verpleegkundigen die in het kader van de Dienst werkzaamheden verrichten zijn in dienst van de GG en GD, de bedrijfsgeneeskundigen en de administratieve medewerkers zijn in dienst van belanghebbende. Het dagelijks bestuur van de Medische Dienst A is door belanghebbende opgedragen aan het hoofd van haar afdeling Personeel en Organisatie. De aard en de wijze van samenwerking tussen belanghebbende en de GG en GD zijn beschreven in de notitie "Medische Dienst A 1980', waarvan een afschrift tot de stukken van het geding behoort.
Voor zover belanghebbende ter zake van de diensten van de Medische Dienst A vergoedingen heeft ontvangen, heeft zij dienaangaande geen omzetbelasting op aangifte voldaan. De op de Dienst betrekking hebbende voorbelasting is door belanghebbende volledig in aftrek gebracht'.
Het Hof heeft - voor zover in cassatie nog van belang - met betrekking tot het geschil en de standpunten van partijen vermeld:
'3.4. Tussen partijen is in geschil of en in hoeverre belanghebbende de voorbelasting, die betrekking heeft op prestaties van de Medische Dienst A, in aftrek kan brengen.
Belanghebbende verdedigt dat deze voorbelasting volledig in aftrek kan worden gebracht. De inspecteur verdedigt primair dat die voorbelasting in het geheel niet in aftrek kan worden gebracht en subsidiair dat die voorbelasting niet in aftrek kan worden gebracht, voor zover die belasting betrekking heeft op bedrijfsgeneeskundige diensten jegens andere ondernemers.
4.1. Voor de standpunten van partijen zij verwezen naar de stukken van het geding en de onder 1 opgenomen pleitnota's.
4.2. Belanghebbende heeft ter zitting van 13 september 1988 nog het volgende aan haar stellingen doen toevoegen.
De Medische Dienst A heeft geen rechtsvorm. De GG en GD is stand-by voor ongelukken in het bedrijvencomplex.
Er is een aantal posten waar slachtoffers behandeld kunnen worden.
Tot de Medische Dienst A kunnen ook andere ondernemers toetreden, mits die in het bedrijvencomplex zijn gevestigd.
Het gaat in wezen om een samenwerkingsverband. Aan die ondernemers wordt dan een bedrag per personeelslid in rekening gebracht. Met betrekking tot de werkzaamheden van de bedrijfsgeneeskundige dienst voor derden bestaat aanspraak op aftrek van voorbelasting, gelet op de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 9 januari 1978, nummer 27-617 897. Indien die derden zelf een bedrijfsgeneeskundige dienst zouden hebben, zou ter zake ook aftrek van voorbelasting mogelijk zijn geweest.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting van 13 september 1988 nog het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.
De resolutie inzake bedrijfsgeneeskundige diensten, waarin aftrek van voorbelasting wordt toegestaan, strekt zich niet uit tot de werkzaamheden van die diensten voor andere ondernemers. Een dergelijke uitbreiding kan niet aan de resolutie worden gegeven.
Hieruit volgt dat in elk geval de voorbelasting die toe te rekenen is aan de bedrijfsgeneeskundige diensten ten behoeve van B, f 12.874 niet voor aftrek in aanmerking komt'.
Het Hof heeft - voor zover in cassatie nog van belang - omtrent het geschil overwogen:
5.6. Uit de sub factis onder 2.4 vermelde feiten en omstandigheden en het gestelde in de aldaar bedoelde notitie "Medisch Dienst A 1980'van welke notitie de inhoud tussen partijen kennelijk niet in geschil is, leidt het Hof af dat de in het kader van de Medische Dienst A verrichte prestaties voor de heffing van omzetbelasting als door belanghebbende verrichte prestaties moeten worden aangemerkt en dat deze prestaties derhalve niet worden verricht door een van belanghebbende te onderscheiden ondernemer. Het Hof kent daarbij mede betekenis toe aan de omstandigheden dat belanghebbende belast is met het dagelijks bestuur van de Dienst, de begroting van de Dienst opstelt, beslist over toetreding van andere ondernemers tot de Dienst, de investeringen in bedrijfsmiddelen verzorgt en huisvesting verleent aan de Dienst. Aan voormeld oordeel doet niet af de omstandigheid dat de medische verantwoordelijkheid van de zakelijke is gescheiden en berust bij de GG en GD. Voor de beoordeling van de gevolgen van de prestaties in het kader van de Medische Dienst A voor de heffing van omzetbelasting moet er derhalve van worden uitgegaan dat die prestaties door belanghebbende worden verricht.
5.7. Belanghebbende verricht in het kader van de Medische Dienst A taken als gezondheidsdienst van het bedrijvencomplex Z en daarnaast taken als bedrijfsgeneeskundige dienst.
De taken als gezondheidsdienst leiden blijkens het gestelde in de notitie "Medische Dienst A 1980'tot het verlenen van diensten jegens derden door artsen, het verlenen van diensten jegens derden door verpleegkundigen en het vervoer van zieken of gewonden per ambulance.
Voor zover evenbedoelde diensten aan belanghebbende van overheidswege zijn opgedragen ter uitvoering van een in de wetgeving inzake de volksgezondheid opgedragen taak, verricht belanghebbende die diensten niettemin in het kader van haar onderneming, aangezien belanghebbende zelf geen overheidsorgaan is.
Meerbedoelde diensten zijn vrijgesteld van omzetbelasting ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en letter g, van de Wet, zoals die bepaling destijds luidde. Gelet op de strekking van die wetsbepaling doet daaraan naar 's Hofs oordeel niet af de omstandigheid dat die diensten uit omzetbelastingtechnisch oogpunt worden verricht door belanghebbende, die als zodanig niet de hoedanigheid van arts of verpleegkundige heeft. Dit te minder nu de medische eindverantwoordelijkheid voor de onderhavige prestaties berust bij de GG en GD.
Aan het oordeel dat de onderhavige prestaties zijn vrijgesteld van omzetbelasting doet niet af de omstandigheid dat de prestaties om niet worden verricht. Deze prestaties zijn door belanghebbende verricht in het economische verkeer en zij hangen zo zeer samen met de prestaties van belanghebbende als exploitant van een bedrijvencomplex, dat zij zijn verricht binnen het organisatorische kader van de onderneming van belanghebbende.
5.8. Gelet op het onder 5.7 overwogene komt de voorbelasting die betrekking heeft op de door belanghebbende in het kader van de Medische Dienst A als geneeskundige dienst verrichte prestaties niet voor aftrek in aanmerking ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wet.
De inspecteur heeft het bedrag van die voorbelasting mitsdien terecht nageheven.
5.9. De door belanghebbende in het kader van de Medische Dienst A als bedrijfsgeneeskundige dienst verrichte prestaties zijn ingevolge artikel 11, aanhef en letter f, van de Wet juncto artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 en de bij dat besluit behorende bijlage B, onderdeel b, sub 21, zoals die bepalingen destijds luidden, vrijgesteld van omzetbelasting indien geen winst wordt beoogd of gemaakt. Uit het gestelde in de notitie "Medische Dienst A 1980'leidt het Hof af dat in het onderhavige geval geen winst wordt beoogd of gemaakt. Dit houdt in dat die prestaties zijn vrijgesteld van omzetbelasting en dat de op die prestaties betrekking hebbende voorbelasting ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wet niet voor aftrek in aanmerking komt.
5.10. Tussen partijen is niet in geschil dat de voorbelasting die betrekking heeft op de onderhavige als bedrijfsgeneeskundige dienst verrichte prestaties niettemin door belanghebbende in aftrek kan worden gebracht op de voet van de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 9 januari 1978, nummer 27-617 897, van welke resolutie een afschrift tot de stukken van het geding behoort, voor zover het betreft prestaties ten behoeve van het bedrijf van belanghebbende.
Uit de tekst van evenbedoelde resolutie leidt het Hof af dat de daarin vervatte tegemoetkoming met betrekking tot de aftrek van voorbelasting betrekking heeft op gevallen waarin sprake is van een bedrijf met een eigen bedrijfsgeneeskundige dienst, in dier voege dat die instelling een geïntegreerd bestanddeel van dat bedrijf uitmaakt. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake voor zover het betreft de prestaties van belanghebbende in het kader van de Medische Dienst A als bedrijfsgeneeskundige dienst ten behoeve van andere bedrijven. Op grond van de resolutie kan derhalve in zoverre geen aanspraak gemaakt worden op aftrek van voorbelasting'.
Op deze en andere, in cassatie niet meer van belang zijnde, gronden heeft het Hof de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en de naheffingsaanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van f 215.900.
3. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij de volgende middelen van cassatie voorgesteld:
'a. Schending van artikel 2 juncto artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet) doordat het Hof heeft beslist dat de aftrek van voorbelasting ter zake van de Medische Dienst niet is toegestaan, terwijl door het Hof is vastgesteld dat de werkzaamheden om niet en binnen het kader van de onderneming werden verricht.
b. Schending van artikel 11, lid 1, letter g, van de Wet doordat het Hof heeft beslist dat belanghebbende, die als zodanig de bevoegdheid van arts of verpleegkundige mist, ten gevolge van de strekking van die wetsbepaling een vrijgestelde prestatie verricht.
Toelichting:
ad. a. Ingevolge artikel 2 juncto artikel 15 stelt de Wet voor de aftrek van voorbelasting, voor zover hier van belang, slechts de eis dat de goederen en diensten door de ondernemer worden gebezigd binnen het kader van zijn onderneming.
In het onderhavige geval zijn de door de Medische Dienst verrichte werkzaamheden, die worden verricht binnen het kader van de onderneming van belanghebbende, dienstbaar aan en worden verricht in een nauw verband met de overige prestaties van belanghebbende zodat er recht op aftrek van voorbelasting bestaat voor zover er geen sprake is van een prestatie in de zin van artikel 11, van de Wet.
ad. b. Diensten zijn volgens de wettelijke bepalingen alle prestaties, niet zijnde leveringen, welke tegen vergoeding worden gebezigd.
In artikel 11, lid 1, letter g, worden diensten door bepaalde beroepsbeoefenaren vrijgesteld. Van een dienst in de zin van dit artikel kan gelet op de definitie van het begrip dienst geen sprake zijn.
In het onderhavige geval oordeelt het Hof tevens dat belanghebbende, die als zodanig niet de hoedanigheid van arts of verpleegkundige heeft en die blijkens de feiten ook geen artsen of verpleegkundigen in dienst heeft uit omzetbelastingtechnisch oogpunt een 'medische dienst' verricht.
De Wet geeft een vrijstelling voor diensten welke door artsen en verpleegkundigen worden verleend. Het dient daarbij te gaan om diensten welke door de desbetreffende beroepsbeoefenaren persoonlijk worden verricht.
Het feit dat belanghebbende zich bezig houdt met het bestuur van de Medische Dienst en het feit dat de medische eindverantwoordelijkheid voor de door de Medische Dienst verrichte prestaties bij de GG en GD ligt, leidt er niet toe dat belanghebbende medische diensten in de zin van artikel 11 van de Wet verricht'.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.