Home

Hoge Raad, 24-04-1991, ZC4572, 27021

Hoge Raad, 24-04-1991, ZC4572, 27021

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 april 1991
Datum publicatie
8 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1991:ZC4572
Zaaknummer
27021
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 10, 9 VPB

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 22 september 1989 betreffende de haar voor het jaar 1979 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag en bezwaar

Aan belanghebbende is voor het jaar 1979 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 4.289.840, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

2. Loop van het geding tot dusverre

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem. De uitspraak van dit Hof van 15 mei 1986 is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 20 januari 1988, nummer 24.554, vernietigd, met verwijzing van het geding van het Gerechtshof te Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest.

3. Het verwijzingsgeding voor het Hof

Het Hof heeft als tussen partijen vaststaande aangemerkt:

'Het Hof neemt uit de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem en uit het arrest van de Hoge Raad over de vaststaande feiten, de overwegingen en beslissingen, die in cassatie niet of tevergeefs zijn bestreden, dan wel die door de Hoge Raad zijn gegeven'.

Het Hof heeft omtrent het standpunt van partijen vermeld:

'Het Hof verwijst voor de standpunten van partijen naar de telkens van hen afkomstige gedingstukken. Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd, zonder daartoe overigens nadere gronden te hebben aangevoerd'.

Het Hof heeft omtrent het geschil overwogen:

'Vaststaat dat belanghebbende met haar twee dochtermaatschappijen in 1979 een fiscale eenheid vormde, die 130 personen in dienst had en wier vermogen, omzet en winst onderscheidenlijk ruim f 12 miljoen, f 169 miljoen en f 5,5 miljoen beliepen, alsmede dat belanghebbende over dat jaar aan elk van haar beide direkteuren A en B naast een salaris van respectievelijk f 237.426 en f 237.807 een tantième van f 556.639 aan ieder heeft uitgekeerd.

Ten processe is voorts komen vast te staan, dat aan A en B, geboren in respectievelijk 1920 en 1917, beiden bij belanghebbende als direkteur in dienst sedert 1965, een ouderdomspensioen is toegezegd van f 35.500 en een weduwenpensioen van f 26.597, aan welke pensioenrechten voor A en B een waarde kan worden toegekend van onderscheidenlijk f 13.250 en f 16.450 per jaar.

Naar de ervaring leert zou bij een salaris als dat van A en B, rekening houdend met de door hen te behalen diensttijd van respectievelijk 21 en 18 jaren en een percentage per dienstjaar van 2 1/3 een netto ouderdomspensioen en weduwenpensioen van f 107.641 en f 75.349, onderscheidenlijk f 91.835 en f 64.285 - naar alsdan uit een dienovereenkomstige op zich niet in geschil zijnde tot de gedingstukken behorende berekening van pensioenadviesbureau C blijkt - niet ongebruikelijk zijn. Opgemerkt wordt daarbij, dat er geen aanleiding is om bij de berekening van de onder de gegeven omstandigheden als gebruikelijk te beschouwen pensioenrechten naast het salaris mede rekening te houden met eventuele tantième-betalingen door belanghebbende aan de direkteuren, nu niet aannemelijk is geworden, dat de direkteuren aanspraak zouden kunnen doen gelden op een gegarandeerd bedrag aan tantième, voor welk geval het niet gebruikelijk is enig bedrag in verband met tantième in de pensioengrondslag te betrekken. Naar blijkt uit een ter zitting door de Inspecteur overgelegde berekening - welke berekening op zich voor wat betreft de cijfermatige uitkomsten niet is weersproken - zouden de kosten voor de vorenbedoelde als gebruikelijk te beschouwen pensioenrechten voor A en B respectievelijk f 40.156 en f 42.525 bedragen, hetgeen respectievelijk f 26.906 en f 26.075 meer is dan de voormelde waarde van de voor hen bestaande pensioenaanspraken van onderscheidenlijk f 13.250 en f 16.450 telkens per jaar.

Ten processe heeft de Inspecteur gegevens overgelegd inzake het arbeidsinkomen van 56 direkteuren, werkzaam bij 20 vennootschappen die vergelijkbaar zijn met of groter dan belanghebbende, waaruit blijkt dat de arbeidsbeloning van de direkteuren gemiddeld f 218.500 beliep en slechts in 2 gevallen f 400.000 overtrof. Hij heeft voorts een publicatie inzake een salarisenquete onder West-Europese topmanagers overgelegd, waaruit blijkt dat aan een president-direkteur in Nederland een arbeidsbeloning wordt toegekend van gemiddeld f 234.000 (inclusief emolumenten).

De Inspecteur maakt, naar 's Hofs oordeel, daarmee aannemelijk dat de door belanghebbende aan ieder van haar direkteuren over het jaar 1979 in totaal toegekende arbeidsbeloning - gelijk voormeld - abnormaal hoog was en dat in verband hiermee het vermoeden gerechtvaardigd is, dat het aan ieder van hen toegekende tantième voor een bedrag van ten minste f 400.000 als verkapt dividend is aan te merken.

Immers, ook indien het door de Inspecteur voor A en B wel aanvaarde bedrag bij wijze van arbeidsbeloning van respectievelijk f 237.426 salaris en f 156.639 tantième - of wel f 394.065 - en f 237.806 salaris en f 156.639 tantième - of wel f 394.446 - wordt verminderd met voormelde bedragen van f 26.906 en f 26.075 in verband met lagere pensioenaanspraken dan onder de gegeven omstandigheden gebruikelijk zou zijn, ligt - naar 's Hofs oordeel - die door de Inspecteur aanvaarde arbeidsbeloning nog zodanig boven een onder de gegeven omstandigheden als normaal te beschouwen arbeidsbeloning, dat zulks grond geeft aan vorenomschreven vermoeden.

Belanghebbende maakt daartegenover - mede gelet op de omstandigheid, dat zij, naar vaststaat, op fiscale gronden nooit dividend heeft uitgekeerd en dat aan de overige werknemers niet meer dan in totaal ongeveer f 160.000 aan tantième is uitgekeerd - met haar verwijzing naar de uitzonderlijke werkkracht en kwaliteiten van haar direkteuren niet waar, dat de onderhavige direktie-tantièmes geheel als winstaandelen, toegekend ter zake van in de onderneming verrichte arbeid, bedoeld in artikel 9, eerste lid, letter a, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 moeten worden beschouwd.

Het Hof vermag belanghebbende voorts niet te volgen in haar stelling, dat voor de beoordeling van de arbeidsbeloning van haar direkteuren mede in aanmerking dient te komen de voor haar rekening komende last van de backservice, verband houdende met hogere pensioenlasten dan de bestaande.

Voor een toetsing - gelijk vorenomschreven - van de feitelijke arbeidsbeloning van de direkteuren van belanghebbende aan hetgeen onder de gegeven omstandigheden gebruikelijk is, komt slechts in aanmerking de waarde van de pensioenaanspraken, zoals deze - op jaarbasis beschouwd - onderdeel uitmaken van die als gebruikelijk te beschouwen arbeidsbeloning.

Ook overigens is er naar het oordeel van het Hof geen aanleiding daarbij rekening te houden met de last van de backservice in verband met eventuele verhoging van de als onderdeel van de gebruikelijke arbeidsbeloning te beschouwen pensioenaanspraken, nu gelet op de leeftijd en het aantal jaren van het dienstverband van de direkteuren van belanghebbende niet aannemelijk is, dat zij in een loopbaanfase verkeren, waarin een verdere stijging van hun salaris nog te verwachten is, terwijl er evenmin aanleiding is een salarisstijging onder de gegeven omstandigheden anderszins aannemelijk te achten.

Het Hof merkt daarbij op dat niet is gesteld of gebleken dat de in het verleden door de direkteuren van belanghebbende genoten arbeidsbeloning, met inbegrip van de waarde van de pensioenaanspraken, anders dan in het onderhavige jaar, lager was dan hetgeen, ook naar maatstaven van 1979 beoordeeld, als arbeidsbeloning - gelijk vorenomschreven - gebruikelijk was te beschouwen. Het beroep is derhalve ongegrond'.

Op die gronden heeft het Hof de uitspraak van de Inspecteur bevestigd.

4. Het tweede geding in cassatie

5. Beoordeling van het middel

6. Beslissing