Home

Hoge Raad, 18-12-1991, ECLI:NL:HR:1991:BH8139 ZC4831, 27096

Hoge Raad, 18-12-1991, ECLI:NL:HR:1991:BH8139 ZC4831, 27096

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 december 1991
Datum publicatie
8 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1991:ZC4831
Zaaknummer
27096
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 13, 13ca VPB, 13d VPB

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van de staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 augustus 1989 betreffende de aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z voor het jaar 1982 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1982 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 4.083.140, onder vermindering van de belasting met investeringsbijdragen ten bedrage van f 176.815 en vermeerdering van de belasting met desinvesteringsbetalingen ten bedrage van f 292.

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het hof, dat die uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 2.081.214, met handhaving van de investeringsbijdragen en desinvesteringsbetalingen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. (De uitspraak van het Hof is opgenomen na het arrest; Red.)

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. (Het beroepschrift in cassatie is opgenomen na het arrest; Red.)

Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

De Advocaat-generaal Verburg heeft op 28 mei 1991 geconcludeerd tot vernietiging van 's Hofs uitspraak en tot bevestiging van de uitspraak van de Inspecteur.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

Belanghebbende heeft op 6 juni 1980 alle aandelen van A BV verworven voor een koopsom van f 2.800.000. Deze koopsom bestond uit een bedrag van f 2.001.926 aan goodwill en een bedrag van f 798.074 ter zake van de intrinsieke waarde van de aandelen.

Aangezien de winst van A BV aanzienlijk achterbleef ten opzichte van de prognoses, heeft belanghebbende op haar balans per eind 1980 het gehele voor de goodwill betaalde bedrag ten laste van de winst over dat jaar gebracht. Bij de regeling van de aanslag in de vennootschapsbelasting over het jaar 1980 weigerde de Inspecteur deze afwaardering te aanvaarden. In de door belanghebbende aanhangig gemaakte beroepsprocedure zijn partijen evenwel tot een compromis gekomen, volgens hetwelk belanghebbende de fiscale boekwaarde van de deelneming ultimo 1980 in elk geval niet op een lager bedrag dan f 1.011.154 zou stellen. Op grond van dit compromis heeft belanghebbende een bedrag van f 1.788.846 ten laste van haar winst over 1980 gebracht, hetgeen mogelijk was omdat nog niet was voldaan aan de in het toenmalige artikel 13, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) neergelegde zogenoemde annaal-bezitseis.

In het onderhavige jaar (1982) is geliquideerd en ontbonden. Het liquidatie-saldo bedroeg nihil. Belanghebbende heeft het ingevolge artikel 13, lid 5 (tekst voor 28 april 1990), van de Wet aftrekbare verlies gesteld op f 2.800.000, het bedrag waarvoor zij in 1980 de deelneming had verworven. Daartegenover heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat op dit bedrag in mindering moest worden gebracht het bedrag van f 1 788 846, dat belanghebbende al in 1980 ten laste van haar winst had gebracht.

3.2. Het Hof heeft overwogen dat ingevolge artikel 13, lid 5, van de Wet een verlies op een deelneming wordt gesteld op het bedrag waarmede het voor de verkrijging van de deelneming opgeofferde bedrag het totaal van de liquidatie-uitkeringen overtreft, dat in het onderhavige geval het totaal van de liquidatie-uitkeringen nihil bedraagt en dat het vorenbedoelde verlies derhalve gelijk is aan het opgeofferde bedrag. Vervolgens heeft het Hof met een beroep op het spraakgebruik geoordeeld dat onder "het voor de verkrijging van de deelneming opgeofferde bedrag'' in een geval als het onderhavige moet worden verstaan het voor de verkrijging afgestane of bestede bedrag, voor aftrek van het door de verkrijger op de boekwaarde van de deelneming in mindering gebrachte verlies ten gevolge van de waardering van de deelneming op haar bedrijfswaarde, en dat dit weliswaar ertoe leidt dat belanghebbende het evenbedoelde boekverlies uiteindelijk tweemaal ten laste van haar totaalwinst kan brengen, doch dat dit gevolg geen aanleiding geeft anders te oordelen, omdat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13, lid 5, van de Wet blijkt dat de wetgever een regeling voor ogen heeft gehad, die het verlies op een deelneming vrij ruw en forfaitair vaststelt.

3.3. Het middel, dat zich tegen voormeld oordeel keert, is gegrond. Een redelijke toepassing van het bepaalde in de tweede volzin van artikel 13, lid 5 (tekst voor 28 april 1990) van de Wet brengt mede dat bij de bepaling van het verlies op een deelneming bij ontbinding van de vennootschap waarin wordt deelgenomen, op het voor de verkrijging van de deelneming opgeofferde bedrag in mindering wordt gebracht het bedrag waarmee de belastingplichtige de deelneming in het jaar van de verkrijging ten laste van zijn winst heeft afgewaardeerd. Een tegengestelde opvatting zou immers leiden tot het met het stelsel van artikel 13 van de Wet strijdige resultaat dat een belastingplichtige het bedrag waarmee hij de deelneming in het jaar van verkrijging heeft afgewaardeerd, bij liquidatie van de deelneming nogmaals ten laste van zijn winst zou kunnen brengen.

3.4. Het vorenoverwogene brengt mede dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Het door de Inspecteur bij de uitspraak op bezwaar in aanmerking genomen belastbare bedrag van f 4.083.140 dient nog verminderd te worden met f 213.080 (de onder 3.1 vermelde bij compromis overeengekomen hogere boekwaarde van de deelneming ultimo 1980) zodat het dient te worden gesteld op f 3.870.060.

4. Beslissing