Hoge Raad, 18-12-1991, ECLI:NL:HR:1991:BH8149 ZC4833, 27128
Hoge Raad, 18-12-1991, ECLI:NL:HR:1991:BH8149 ZC4833, 27128
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 december 1991
- Datum publicatie
- 8 april 2013
- Annotator
- Zaaknummer
- 27128
- Relevante informatie
- Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 8, 14 OB
Uitspraak
Gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid X BV te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 november 1989 betreffende de door haar over de maand september 1988 gedane aangifte voor de omzetbelasting.
1. Aangifte en geding voor het Hof
Belanghebbende heeft bij een op 31 oktober 1988 ter inspectie ingekomen aangiftebiljet aangifte voor de omzetbelasting over de maand september 1988 gedaan, welke aangifte resulteerde in een per saldo teruggevraagd bedrag van f 205.129.
Belanghebbende heeft met toepassing van het bepaalde in artikel 24 en van het bepaalde in artikel 26, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen tegen het bedrag dat door haar op voormelde aangifte is voldaan, rechtstreeks beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep heeft verworpen. 's Hofs uitspraak is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
De Advocaat-Generaal Van Soest heeft op 31 januari 1991 geconcludeerd tot het voorleggen van een of meer vragen van Europees recht aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende oefent haar bedrijf uit in de vorm van een zogenoemde boekenclub en verkoopt en levert in hoofdzaak boeken en grammofoonplaten aan haar leden. Indien een lid het hem ter zake van een levering verschuldigde bedrag niet binnen de daarvoor gestelde termijn betaalt, zendt zij dit lid een betalingsherinnering en daarna, zonodig, een tweede betalingsherinnering en een 'laatste waarschuwing'. Overeenkomstig haar algemene lidmaatschapsvoorwaarden brengt belanghebbende het betrokken lid vervolgens naast het voor de levering verschuldigde bedrag afzonderlijk een bedrag aan aanmaningskosten in rekening.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat deze aanmaningskosten zodanig inherent zijn aan de levering door belanghebbende van door haar leden bestelde goederen, dat geen grond bestaat deze kosten niet te rekenen tot het totale bedrag dat ter zake van de levering in rekening is gebracht.
3.3. Het eerste middel keert zich terecht tegen dit oordeel. Deze aanmaningskosten worden immers het betrokken lid niet ter zake van de levering van een boek of grammofoonplaat in rekening gebracht, een en ander in de zin van artikel 8, lid 2, van de Wet op de omzetbelasting 1968, doch ter vergoeding van de extra-kosten die belanghebbende als schuldeiser moet maken teneinde haar vordering te innen. Op dezelfde gronden kan, naar redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is, van deze aanmaningskosten ook niet worden gezegd dat zij door belanghebbende als tegenprestatie voor de levering van een boek of grammofoonplaat, een en ander in de zin van artikel 11.A, lid 1, aanhef en letter a, van de Zesde Richtlijn, zijn verkregen.
3.4. Het vorenstaande brengt mede dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven en dat het tweede, kennelijk subsidiair voorgestelde middel geen behandeling behoeft.
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen, nu blijkens de processtukken tussen partijen niet in geschil is dat, indien de aanmaningskosten niet tot de door belanghebbende ter zake van de levering van boeken of grammofoonplaten ontvangen vergoedingen kunnen worden gerekend, het bezwaar van belanghebbende gegrond is en belanghebbende aanspraak heeft op teruggaaf van f 6.243,27.
4. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verleent op het bezwaar van belanghebbende een teruggaaf ten bedrage van f 6.243,27, en gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie gestorte griffierecht ten bedrage van f 300 alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van f 75, derhalve in totaal f 375.