Hoge Raad, 11-03-1992, ECLI:NL:HR:1992:BH7858 ZC4917, 26101
Hoge Raad, 11-03-1992, ECLI:NL:HR:1992:BH7858 ZC4917, 26101
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 maart 1992
- Datum publicatie
- 8 april 2013
- Zaaknummer
- 26101
- Relevante informatie
- 9 VPB
Uitspraak
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de naamloze vennootschap Beleggingsmaatschappij X NV te Z - belanghebbende - en van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 april 1988 betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1979 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1979 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 1.719.170, onder vermindering van de belasting met f 766.453 ter zake van elders belaste winst, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof, dat die uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 1.719.170 en een aftrek elders belast van een
gedeelte groot (1.611.747 : 1.719.170) van het belastingbedrag. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris heeft eveneens beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben ieder bij vertoogschrift het cassatieberoep van de tegenpartij bestreden.
De Advocaat-Generaal Verburg heeft op 27 december 1990 geconcludeerd tot verwerping van beide beroepen.
3. Beoordeling van de door de Staatssecretaris voorgestelde middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar haar aandelenkapitaal uitgebreid van f 1.010.000 tot f 47.398.000. Tevens breidde zij haar beleggingen in Canadese hypothecaire vorderingen (hierna: de vorderingen) uit, zodat eind 1979 haar vermogen nagenoeg geheel uit zodanige beleggingen bestond.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat goed koopmansgebruik zich er niet tegen verzet de onderhavige agio- en aankoopkosten te activeren en hierop niet af te boeken voordat met zekerheid is komen vast te staan dat deze geactiveerde kosten geheel of gedeeltelijk verloren zijn gegaan, en dat voor een tijdsevenredige toerekening van deze kosten aan een periode van vijf jaar in de gegeven omstandigheden geen noodzaak bestaat.
Het eerste middel, dat zich tegen dit oordeel richt, is gegrond. Tussen partijen was niet in geschil dat de onderhavige kosten zijn gemaakt ter verkrijging van de vorderingen, welke voor een periode van vijf jaren zouden worden aangehouden; in beginsel konden de vorderingen tegen de nominale waarde aan de bank worden terugverkocht; het koersrisico ten aanzien van de in Canadese dollars luidende hoofdsommen van de vorderingen was gedurende de voorgenomen beleggingstermijn door middel van termijntransacties afgedekt. In zodanig geval eist goed koopmansgebruik dat het bedrag van deze agio- en aankoopkosten wordt toegerekend aan de jaren waarin de verwachte opbrengsten uit de vorderingen worden genoten. Het middel kan echter niet tot cassatie leiden, aangezien de gegrondbevinding ervan niet leidt tot een hoger bedrag aan verschuldigde vennootschapsbelasting.
3.3. Gelijk de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 6 december 1989, BNB 1990/44, dient in artikel XVIII, paragraaf 2, van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada ter vermijding van dubbele belasting en ter voorkoming van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen van inkomsten, gesloten te Ottawa op 2 april 1957, Trb. 1957, 61 (hierna: het Verdrag) onder het begrip 'inkomsten' in de noemer van de daarin bedoelde breuk te worden verstaan het belastbare bedrag, zodat ook het tweede middel niet tot cassatie kan leiden.