Home

Hoge Raad, 17-06-1992, ZC5015, 26777

Hoge Raad, 17-06-1992, ZC5015, 26777

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 juni 1992
Datum publicatie
1 november 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:1992:ZC5015
Formele relaties
Zaaknummer
26777

Inhoudsindicatie

Meerderheidsregel I. Toepassing van het gelijkheidsbeginsel. Vaststelling van de waarde in het economische verkeer van een aantal woningen. Taxatiefout, waardoor de heffingsgrondslag lager lag.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

d e r d e k a m e r

nr. 26.777

17 juni 1992

PdM

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van Burgemeester en Wethouders (hierna: B. en W.) van de gemeente [Z] tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 april 1989 betreffende na te melden aan

[X] te [Z]

opgelegde aanslagen in de onroerend-goedbelastingen.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof.

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1986 wegens het genot krachtens zakelijk recht en het feitelijke gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z], op één aanslagbiljet verenigde aanslagen opgelegd in de onroerend-goedbelastingen van de gemeente [Z] naar een heffingsgrondslag van f 131.000,--. Deze aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van B. en W. gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen de uitspraak van B. en W. in beroep gekomen bij het Hof. Dit heeft die uitspraak vernietigd en de aanslagen verminderd tot aanslagen naar een heffingsgrondslag van f 95.000,--.

De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie.

B. en W. hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal Moltmaker heeft op 2 januari 1991 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van de klachten.

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is eigenaar en bewoner van een moderne eengezinstussenwoning met schuur en tuin, gelegen te [Z] in een autovrije straat in een omstreeks 1980 gebouwde woonwijk. De woning, die een inhoud van circa 315 m3 heeft, bevat op de begane grond een entree, toilet, woonkamer en open keuken, op de eerste verdieping twee slaapkamers en een badkamer en op de tweede verdieping een overloop, berging en twee slaapkamers. De woning is voorzien van een gecombineerde c.v.-gasinstallatie.

De gemeente heeft de woning van belanghebbende voor de heffing van de onroerende-zaakbelastingen doen taxeren en de gemeentelijke taxateur heeft aan die woning een waarde in het economische verkeer op de peildatum, 1 januari 1985, toegekend van f 131.000,--.

De woning van belanghebbende is in een aantal opzichten vergelijkbaar met 77, in de nabijheid van zijn woning, aan de [b-straat] gelegen woningen. Bij de vaststelling van de waarde van een aantal van die woningen heeft de gemeentelijke taxateur een taxatiefout gemaakt ten gevolge waarvan de heffingsgrondslag van die woningen ongeveer 70 percent bedraagt van de waarde in het economische verkeer op de peildatum. De Gemeente heeft ten aanzien van enige tientallen van die woningen voormeld waardeverschil toegegeven.

3.2. Het Hof heeft - in het midden latende of, zoals belanghebbende voor het Hof heeft gesteld, B. en W. met betrekking tot de waardevaststelling van de door belanghebbende genoemde woningen een op begunstiging gericht beleid hebben gevoerd waarvan in het geval van belanghebbende is afgeweken - geoordeeld dat belanghebbende op grond van het gelijkheidsbeginsel aanspraak kan maken op dezelfde gunstige behandeling als de in 3.1 bedoelde met de woning van belanghebbende vergelijkbare woningen is ten deel gevallen, omdat voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel voldoende is dat een aantal van de vergelijkbare belastingplichtigen een dergelijke begunstiging in de praktijk van de uitvoering anders dan bij incidentele vergissing is ten deel gevallen en dat van een incidentele vergissing niet kan worden gesproken bij een zo groot aantal vergelijkbare gevallen als hier aan de orde is.

3.3. De aan dit oordeel ten grondslag liggende opvatting dat ook aanleiding kan bestaan tot toepassing van het gelijkheidsbeginsel in gevallen waarin een juiste wetstoepassing als gevolg van een niet-incidenteel gemaakte fout is achterwege gebleven, is, zoals ook is geoordeeld in het arrest van de Hoge Raad van heden, nummer 27.048, juist, wanneer de fout is gemaakt in de meerderheid van de met het geval van de betrokken belastingplichtige vergelijkbare gevallen. Uit de beperking tot de meerderheid van de gevallen vloeit noodzakelijkerwijs voort dat voor toepassing van het gelijkheidsbeginsel hier dan ook alleen plaats is indien sprake is van onderling te vergelijken woningen, dat wil zeggen woningen die het kenmerk of de kenmerken gemeen hebben ten aanzien waarvan de voor de waardebepaling van belang zijnde fout is gemaakt en zich te dien aanzien onderscheiden van andere woningen. Dienaangaande is evenwel door het Hof niets vastgesteld.

3.4. De klachten zijn gegrond. De uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Na cassatie.

4.1. Het hof waarnaar de zaak zal worden verwezen zal moeten onderzoeken of B. en W. het door belanghebbende gestelde beleid hebben gevoerd dan wel of reden bestaat voor toepassing van het gelijkheidsbeginsel op grond van het in 3.3 overwogene.

4.2. Met betrekking tot het in 3.3 overwogene heeft nog het volgende te gelden. Indien komt vast te staan dat, zoals B. en W. voor het Hof ten aanzien van de gunstige behandeling van de aan de [b-straat] gelegen woningen hebben gesteld, de gunstige behandeling is veroorzaakt doordat de invloed van de ligging van deze woningen aan een singel op de waarde ten onrechte voor een te gering deel in aanmerking is genomen en indien de woning van belanghebbende niet aan een singel zou liggen, dan is voor toepassing van het gelijkheidsbeginsel geen plaats.

5. Beslissing.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Mijnssen, Wildeboer, Urlings en Zuurmond, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Zandhuis, in raadkamer van 17 juni 1992.