Home

Hoge Raad, 21-10-1992, ZC5133, 28301

Hoge Raad, 21-10-1992, ZC5133, 28301

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 oktober 1992
Datum publicatie
8 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1992:ZC5133
Zaaknummer
28301
Relevante informatie
3.103 IB

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 juni 1991 betreffende de hem voor het jaar 1985 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1985 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 20.157.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

2.2. Op 3 december 1991 is nog een nader geschrift van belanghebbende bij de Hoge Raad binnengekomen, maar hierop kan, nu dit is binnengekomen na het einde van de wettelijke termijn voor het beroep in cassatie en de wet voor dat beroep geen andere geschriften kent dan beroepschrift en vertoogschrift, geen acht worden geslagen.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende, geboren in 1917, verbleef van 1948 tot 1983 in het buitenland en wel van 1964 tot 1983 in Liberia. Vanaf 1966 heeft belanghebbende - met terugwerkende kracht vanaf 1957 - tot het bereiken van zijn vijfenzestigste jaar vrijwillig premie betaald als bedoeld in de Algemene Ouderdomswet (verder: de AOW). Belanghebbende genoot in die periode geen positief binnenlands inkomen zodat hem feitelijk de mogelijkheid ontbrak die premie in aftrek te brengen. Begin 1983 is belanghebbende naar Nederland teruggekeerd. Bij het vaststellen van belanghebbendes aanslagen in de inkomstenbelasting over de jaren 1983 en 1984 heeft de Inspecteur de door belanghebbende in de jaren 1976 tot en met 1982 betaalde premies AOW in aanmerking genomen als verlies en deze met inachtneming van de daarvoor geldende regels verrekend.

3.2. In cassatie is de vraag aan de orde of de door belanghebbende in 1985 op grond van de in 3.1 bedoelde vrijwillig betaalde AOW-premies ontvangen uitkeringen zijn onderworpen aan de heffing van inkomstenbelasting.

3.3. Aangezien de evenbedoelde uitkeringen hun grond vinden in premiebetalingen krachtens een overeenkomst van vrijwillige verzekering behoren zij tot de in artikel 25, lid 1, aanhef en letter g, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (in de in 1985 geldende tekst) bedoelde periodieke uitkeringen. Dit brengt mede dat de uitkeringen op de voet van het bepaalde in lid 7 van dit artikel volgens de zogenaamde saldomethode in aanmerking moeten worden genomen.

3.4. Bij de toepassing van die methode moet van de waarde van de tegenprestatie worden afgetrokken hetgeen als premies op het onzuivere inkomen in mindering kon worden gebracht. Als zodanige premies moeten worden aangemerkt alle premies die volgens de bij de voldoening daarvan geldende wettelijke bepalingen op het onzuivere inkomen in aftrek konden komen, ongeacht of dit in verband met de hoogte van het onzuivere inkomen in feite tot een belastingvermindering heeft geleid. Voor buitenlandse belastingplichtigen is dit niet anders. Belanghebbende was in verband met het bepaalde in artikel 48, lid 3, letter b, onder 2e, in verbinding met artikel 49, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, tijdens zijn verblijf in het buitenland buitenlands belastingplichtige en genoot als zodanig telkenjaren een negatief inkomen ter grootte van de door hem vrijwillig betaalde AOW-premie. Aldus konden in de zin van voormeld artikel 25, lid 7, die premies op zijn (binnenlands) onzuiver inkomen in mindering komen, waarbij niet van belang is dat in feite slechts een deel van die premies door middel van verliescompensatie tot belastingvermindering heeft geleid. Hieruit volgt dat de op de AOW-uitkeringen in mindering te brengen tegenprestatie op nihil moet worden gesteld, zodat die uitkeringen volledig moeten worden belast.

3.5. Het Hof heeft derhalve een juiste beslissing gegeven. De klachten kunnen mitsdien niet tot cassatie leiden.

4. Beslissing