Home

Hoge Raad, 28-10-1992, ECLI:NL:HR:1992:BH8417 ZC5146, 27958

Hoge Raad, 28-10-1992, ECLI:NL:HR:1992:BH8417 ZC5146, 27958

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 oktober 1992
Datum publicatie
8 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1992:ZC5146
Zaaknummer
27958
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 11, 3:2 Awb

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 januari 1991 betreffende de haar voor het boekjaar 1981/82 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het boekjaar 1981/82 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 3.585.640.

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof, dat die uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 3.360.649. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

3. Beoordeling van het middel van cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

Aan belanghebbende is, nadat aangifte was gedaan van een belastbaar bedrag van f 172.634, op 31 december 1985 de onderhavige aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 10.000.000.

De Inspecteur heeft in een brief, gedagtekend op 27 november 1985, aan belanghebbende medegedeeld dat hij in verband met het spoedige verstrijken van de in artikel 11, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gestelde termijn van drie jaren genoodzaakt was een aanslag tot behoud van rechten op te leggen en dat hij daarbij, bij gebrek aan voldoende gegevens, geen rekening heeft kunnen houden met nog te verrekenen verliezen ten bedrage van f 8.752.108. In diezelfde brief vraagt de Inspecteur aan belanghebbende hem op een aantal punten van aanvullende gegevens te voorzien.

3.2. Het middel keert zich ten eerste tegen 's Hofs oordeel dat de onderhavige aanslag, zoals blijkt uit de brief van 27 november 1985, door de Inspecteur goed is onderbouwd en voorts tegen 's Hofs oordeel dat de Inspecteur door de onderhavige aanslag op te leggen op de wijze als is geschied, niet in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.

Het middel strekt ten betoge dat de Inspecteur de aanslag niet goed heeft onderbouwd en bij het opleggen van de aanslag niet de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen, zodat de onderhavige aanslag moet worden vernietigd.

3.3. De opvatting evenwel dat een onzorgvuldige vaststelling van een aanslag onder omstandigheden tot nietigheid daarvan moet leiden, kan evenwel niet als juist worden aanvaard, aangezien de mogelijk uit die onzorgvuldigheid ten nadele van de belastingplichtige voortvloeiende onjuistheden in bezwaar of beroep kunnen worden hersteld.

In een geding als het onderhavige kan niet aan de orde komen of het gewraakte handelen van de inspecteur, zo het tot schade heeft geleid, grond zou kunnen opleveren de Staat daarvoor aansprakelijk te stellen.

3.4. Het middel kan mitsdien niet tot cassatie leiden.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.