Home

Hoge Raad, 10-02-1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8802 ZC5258, 28965

Hoge Raad, 10-02-1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8802 ZC5258, 28965

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 februari 1993
Datum publicatie
8 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1993:ZC5258
Zaaknummer
28965
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 20

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 mei 1992 betreffende na te melden aan X te Z opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging op 2 februari 1984 van een onroerende zaak - een appartementsrecht betreffende een winkel-unit in een winkelcentrum - een naheffingsaanslag met dagtekening 31 december 1989 in de overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van f 2.280 aan enkelvoudige belasting en f 570 aan verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag ten bedrage van f 2.280, zonder verhoging.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak alsmede de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de feiten en omstandigheden bedoeld onder 5.6 van zijn uitspraak, beschouwd in onderlinge samenhang, gezien tegen de achtergrond van hetgeen onder 2.10 van zijn uitspraak is vermeld omtrent de gebruikelijke gang van zaken bij de heffing van overdrachtsbelasting, waaromtrent - naar het Hof klaarblijkelijk heeft aangenomen - tussen de notaris en belanghebbende de gebruikelijke informatie-uitwisseling heeft plaatsgevonden, bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen hebben kunnen wekken dat de Inspecteur ver voor december 1989 bewust het standpunt had ingenomen zich met belanghebbendes waardering van het winkelpand per 2 februari 1984 op f 100.000 te verenigen, althans definitief af te zien van naheffing berekend naar de reeds voor het opmaken van de akte door de taxateur van de inspectie aan de notaris opgegeven waarde van f 138.000. Dat oordeel, waarin voor wat betreft de feiten en omstandigheden bedoeld onder 5.6 van 's Hofs uitspraak ligt besloten dat belanghebbende de onderhavige waardekwestie - die voor 17 gevallen een rol speelde - destijds uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige als verweven met waarderingen van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden.

3.2. Daarvan uitgaande heeft het Hof terecht geoordeeld dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd.

3.3. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.

4. Beslissing