Home

Hoge Raad, 03-03-1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8560 ZC5268, 28441

Hoge Raad, 03-03-1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8560 ZC5268, 28441

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 maart 1993
Datum publicatie
8 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1993:ZC5268
Zaaknummer
28441
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 7, 7.2 OB

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 augustus 1991 betreffende na te melden aan de Gemeente Amsterdam (Dienst Openbare Werken Afdeling CFA) te Amsterdam opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Aanslag en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 22 november 1984 tot en met 31 december 1988 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van f 1 553.930, zonder verhoging.

Belanghebbende is tegen die aanslag, met schriftelijke toestemming van de Inspecteur op de voet van artikel 26, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, rechtstreeks in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de naheffingsaanslag vernietigd.

De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

3. Beoordeling van het middel van cassatie

3.1. In cassatie is aan de orde de vraag of het Hof terecht heeft beslist dat de aanleg en het onderhoud van het gemeentelijk rioleringsstelsel, afgezien van de huisaansluitingen, tot de overheidstaak van belanghebbende behoort.

3.2. Terwijl partijen, onder meer verwijzend naar artikel 209, sub h, van de gemeentewet, voor het Hof eenparig het standpunt hebben ingenomen dat de onder 3.1 vermelde vraag bevestigend moet worden beantwoord, heeft het Hof, hoewel het in genoemde wetsbepaling niet een opdracht van de wetgever leest om een rioleringsstelsel aan te leggen en te onderhouden, geoordeeld dat er toch voldoende reden is om te dezen te spreken van de uitvoering van een ′opgedragen′ overheidstaak.

Tegen dit oordeel keert zich het middel met het betoog dat op grond van artikel 4, lid 5, eerste alinea, van de Zesde Richtlijn, gemeenten niet als belastingplichtigen worden aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten, ook niet indien zij voor die werkzaamheden of handelingen rechten, heffingen, bijdragen of retributies innen, voorts dat blijkens het arrest van 17 oktober 1989, gevoegde zaken 231/87 en 129/88, van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, Jurisprudentie van het Hof van Justitie EG, blz. 3269, eveneens te kennen uit FED 1990/312, die bepaling aldus moet worden uitgelegd, dat werkzaamheden door publiekrechtelijke lichamen ′als overheid′ verricht in de zin van deze bepaling, die zijn welke door hen worden verricht in het kader van het specifiek voor hen geldende juridisch regiem, met uitsluiting van de werkzaamheden die zij onder dezelfde juridische voorwaarden als particuliere economische subjecten verrichten, en tenslotte dat de aan genoemd oordeel van het Hof ten grondslag liggende overweging, noch de regelgeving op dit gebied, voldoende basis bieden om te kunnen spreken van een specifiek voor gemeenten geldend ′juridisch regiem′ dan wel van een door de hogere wetgever opgedragen taak zoals dat begrip ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 12 maart 1980, BNB 1980/128, dient te worden opgevat.

Dienaangaande heeft het volgende te gelden. Bij het (doen) aanleggen en onderhouden van een rioleringsstelsel ten behoeve van zichzelf, treedt een gemeente niet als privaatrechtelijk, doch als publiekrechtelijk rechtssubject op, hetgeen meebrengt dat zij handelt in het specifiek voor haar geldende juridisch regiem, en dus, gelet op het genoemde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, als overheid. Dit is zowel het geval wanneer zij het aanleggen en onderhouden van dat rioleringsstelsel in eigen beheer verricht, als wanneer zij deze werkzaamheden door derden laat verrichten, in welk geval zij de door deze derden ter zake in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek kan brengen. Het middel getuigt dus van een onjuiste rechtsopvatting. Op grond van het vorenoverwogene kan het middel niet tot cassatie leiden.

4. Beslissing