Hoge Raad, 07-04-1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8826 ZC5316, 28978
Hoge Raad, 07-04-1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8826 ZC5316, 28978
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 april 1993
- Datum publicatie
- 8 april 2013
- Zaaknummer
- 28978
- Relevante informatie
- 3.8 IB
Uitspraak
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 april 1992 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1989 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 56.610.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof, dat die uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 41.386. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
Belanghebbende was in 1989 als administrateur werkzaam bij de gemeente A. In 1987 is belanghebbende gestart met activiteiten op het gebied van de makelaardij. In april 1987 heeft belanghebbende ten behoeve van zijn onderneming een pand gekocht, dat tot het ondernemingsvermogen is gerekend. In 1989 is besloten de activiteiten van de makelaardij te beëindigen. Het pand is ingevolge een op 22 november 1989 gesloten overeenkomst met ingang van 1 januari 1990 verhuurd voor een periode van 3 jaar, met een optieclausule, voor een huursom van f 12.000 per jaar. Belanghebbende heeft zijn onderneming daadwerkelijk gestaakt ultimo 1989. De boekwaarde van het pand was op dat moment f 125.224, de waarde in onverhuurde staat f 130.000. Bij de berekening van zijn stakingsverlies is belanghebbende bij de waardering van het pand uitgegaan van de waarde in verhuurde staat. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een stakingsverlies, omdat moet worden uitgegaan van een waarde van het pand bij overbrenging naar belanghebbendes privé-vermogen van f 130.000.
3.2. Het Hof heeft, na te hebben overwogen dat voor de waardebepaling van het pand bij het beëindigen van de onderneming met alle daarbij van belang zijnde factoren rekening dient te worden gehouden, waarbij eveneens de huurovereenkomst van betekenis is, geoordeeld dat niet kan worden uitgegaan van een waardedrukkende factor, zoals belanghebbende voorstaat, noch van de waarde in onverhuurde staat. Uitgaande van dit oordeel heeft het Hof de waarde van het pand in goede justitie, gebaseerd op de huursom, bepaald op f 110.000.
3.3. Het middel keert zich tegen dit oordeel en voert terecht aan dat, nu het pand naar belanghebbendes privé-vermogen overging doordat het gebruik ten behoeve van de onderneming bij de staking daarvan een einde nam en belanghebbende derhalve tegen dat tijdstip over het pand in ontruimde staat heeft beschikt, de waarde bij de overgang dient te worden gesteld op de waarde in onverhuurde staat.
's Hofs andersluidende oordeel berust derhalve op een onjuiste rechtsopvatting.
3.4. Op grond van het vorenoverwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Nu tussen partijen voor het Hof niet in geschil was dat de waarde bij vrije oplevering f 130.000 bedroeg, kan de Hoge Raad zelf de zaak afdoen.