Hoge Raad, 25-08-1993, ZC5418, 28487
Hoge Raad, 25-08-1993, ZC5418, 28487
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 augustus 1993
- Datum publicatie
- 8 april 2013
- Zaaknummer
- 28487
Uitspraak
ARREST
Gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 30 september 1991 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1988 een naheffingsaanslag in de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's opgelegd ten bedrage van f 10.554 aan enkelvoudige belasting en f 10.554 aan verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd, met het besluit geen kwijtschelding van de verhoging te verlenen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak en dat besluit in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de naheffingsaanslag heeft verminderd tot f 10.554 aan belasting, zonder verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.A. Dullaart, advocaat te 's-Gravenhage.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:Op 1 februari 1988 is de zwarte personenauto van het merk Auto Union, type Audi 80 19E, met het kenteken 00-AA-11 en het chassisnummer AA12345 (hierna: de beschadigde auto) betrokken geraakt bij een ongeval. Ten behoeve van de verzekeringsmaatschappij is de schade aan de beschadigde auto beoordeeld door een expertisebureau. Het ter zake opgemaakte expertiserapport de dato 12 februari 1988 vermeldt onder andere wat er aan de auto is vernield en/of beschadigd en dat de auto onherstelbaar is vernield.
Belanghebbende heeft de beschadigde auto in maart 1988 gekocht van een autobedrijf te R. Op 4 augustus 1988 is onder toezicht van een ambtenaar van de post douane en accijnzen te S het hierboven genoemde chassisnummer ingeslagen in een zwarte Audi 80 die nadien door belanghebbende is verkocht (hierna: de verkochte auto). De verkochte auto is onderzocht door medewerkers van het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk (ZH). Het van het onderzoek opgemaakte rapport de dato 15 november 1988 vermeldt onder andere: ,,(...) werd het volgende nummer aangetroffen: AA12345. Dit nummer is niet door de fabrikant aangebracht. Het nummer is aangebracht in een zogenaamd blanco stuk schutbord dat met behulp van een lasbewerking in de auto is bevestigd. (...) De auto is in zijn geheel overgespoten. De oorspronkelijke kleur van het voorste deel is blauw metallic, het achterste deel is oorspronkelijk rood van kleur. Het voertuigidentificatienummer van het voorste alsmede het achterste deel is door ons niet vastgesteld kunnen worden.' De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de verkochte auto niet dezelfde personenauto is als de beschadigde auto, en dat de verkochte auto moet worden aangemerkt als een nieuw vervaardigde personenauto.3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de verkochte auto een nieuw vervaardigde personenauto is en is daarbij ervan uitgegaan dat de verkochte auto niet de gerepareerde beschadigde auto was. Het Hof grondt dit oordeel op het vermoeden dat het ontleent aan het door de Inspecteur overgelegde expertiserapport, waarin is vermeld dat de beschadigde auto bij de aanrijding zodanig is beschadigd, dat redelijkerwijs geen herstel meer mogelijk was, welk vermoeden het Hof door belanghebbende niet ontzenuwd acht.
Laatstgenoemd oordeel kan als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is op toereikende wijze gemotiveerd en is ook niet onbegrijpelijk. De middelen I, II en III, die dit oordeel bestrijden, kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.3.3. Middel IV strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte het aanbod van belanghebbende tot het leveren van getuigenbewijs heeft gepasseerd.
Het Hof heeft geoordeeld dat ook indien juist is dat de door belanghebbende genoemde onderdelen van de beschadigde auto alle zijn aangewend in de verkochte auto, hetgeen belanghebbende aanbood met getuigen te bewijzen, dit niet meebrengt dat laatstbedoelde auto moet worden aangemerkt als de gerepareerde beschadigde auto.
In 's Hofs oordeel ligt besloten dat de juistheid van de door belanghebbende gestelde feiten, waaromtrent bewijs door getuigen werd aangeboden, het Hof niet tot een ander oordeel zouden brengen. Hiervan uitgaande stond het aan het College vrij voorbij te gaan aan het aanbod tot getuigenbewijs. Middel IV faalt derhalve eveneens.