Home

Hoge Raad, 25-08-1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8781 ZC5422, 28893

Hoge Raad, 25-08-1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8781 ZC5422, 28893

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van de Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 16 april 1992 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 september 1986 tot en met 31 december 1988 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrag van f 13.973, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat die uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door Mr. P.J. Eshuis, advocaat te Doetinchem.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

In verband met de exploitatie van een kunstgrasveld ten behoeve van - onder meer - A, welke exploitatie alleen mogelijk was als dat veld behalve aan A - als belangrijkste huurder - ook aan andere sportverenigingen zou worden verhuurd, is medio 1986 belanghebbende opgericht. De oprichter was in 1985 voorzitter van A.

Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van de optiemogelijkheid voor belaste verhuur als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter b, onder 5° van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).

De gemeente Z (hierna: de gemeente) verleende haar medewerking bij de aanleg van het kunstgrasveld onder meer door het verstrekken van een eenmalige bijdrage van f 30.000 en van een jaarlijkse bijdrage van f 10.110, waarbij,

a. de eenmalige bijdrage betreft een door de gemeente voor voorgenomen investeringen in een grastrainingsstrook gereserveerd bedrag van f 30.000 en verbeteringen van de hierna bedoelde velden.

b. de jaarlijkse bijdrage het bedrag beloopt van de besparing voor de gemeente op de jaarlijkse onderhoudskosten van het hierna bedoelde vierde wedstrijdveld en de drie trainingsstroken, en

c. die jaarlijkse bijdrage afhankelijk is van de aan A gestelde voorwaarde dat A de onder b bedoelde terreinen niet weer in gebruik zou nemen.

Het kunstgrasveld is aangelegd op drie van de vier wedstrijdvelden en drie trainingsstroken op het sportpark B die A destijds huurde van de gemeente.

Het kunstgrasveld wordt voor 90% van de beschikbare tijd verhuurd aan A en overigens aan voetbalverenigingen uit Z en uit naburige plaatsen. In 1988 bestond de huuropbrengst voor belanghebbende uit een bedrag van f 25.000 van A en een bedrag van f 2.300 van de overige sportverenigingen/huurders.

In de onderhavige naheffingsaanslag heeft de Inspecteur belasting ter zake van vorenvermelde van de gemeente ontvangen bijdragen begrepen.

3.2. Het Hof heeft aan de omstandigheden dat belanghebbende werd opgericht vanuit A en ten behoeve van die sportvereniging, dat gelet op artikel 4 van de statuten van belanghebbende A wellicht niet een overheersende, maar wel een zeer belangrijke plaats in het bestuur van belanghebbende kan innemen en dat gelet op het onder 3.1 weergegeven tijdsbeslag en de samenstelling van de huuropbrengst A verreweg de belangrijkste huurder is en het gebruik van het kunstgrasveld door andere sportverenigingen in vergelijking verwaarloosbaar gering is, in onderlinge samenhang bezien, de gevolgtrekking verbonden dat belanghebbende in dezen moet worden vereenzelvigd met A.

Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat zulks meebrengt dat moet worden aangenomen dat de in 3.1 onder c vermelde voorwaarde ook geldt ten aanzien van belanghebbende.

3.3. Het middel bestrijdt terecht deze oordelen. De feiten laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende door het verhuren van het kunstgrasveld een bedrijf zelfstandig uitoefent in de zin van artikel 7, lid 1 en lid 2, aanhef en letter b, van de Wet en dat zij een afzonderlijke van A te onderscheiden rechtspersoon is. Door de Inspecteur is niet gesteld dat het bepaalde in lid 4 van artikel 7 van de Wet op belanghebbende en A toepassing dient te vinden en uit de stukken van het geding blijkt ook niets dat tot een zodanige toepassing aanleiding geeft. Mitsdien is belanghebbende aan te merken als ondernemer in de zin van lid 1 van vermeld artikel en kan zij niet worden vereenzelvigd met A. De onder 3.1 onder c vermelde voorwaarde betreft derhalve niet belanghebbende, zodat de kennelijke aanvaarding en naleving van die voorwaarde geen door belanghebbende jegens de gemeente verrichte dienst kan inhouden. De stellingen van de Inspecteur houden niet in dat belanghebbende andere diensten aan de gemeente heeft verricht. De enkele omstandigheid dat de gemeente de bijdragen heeft verleend omdat zij zich, doordat belanghebbende het kunstgrasveld aanlegde en exploiteerde, investeringen en onderhoudskosten bespaarde, is niet voldoende om de bijdragen als vergoedingen voor een dienst aan te merken.

3.4. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de door de gemeente betaalde bijdragen zijn aan te merken als betalingen voor door belanghebbende jegens anderen dan de gemeente verrichte prestaties. Het hierin besloten liggende oordeel van het Hof dat de bijdragen zijn aan te merken als zogenoemde prijssubsidies als bedoeld in artikel 11.A, lid 1, letter a, van de Zesde Richtlijn, wordt door het middel eveneens terecht bestreden. De feiten laten geen andere conclusie toe dan dat de bijdragen niet zijn aan te merken als betalingen die rechtstreeks verband houden met de aan A en de overige sportverenigingen verrichte diensten.

3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Over de bijdragen is ten onrechte omzetbelasting nageheven. Niet in geschil is ten onrechte omzetbelasting nageheven. Niet in geschil is dat alsdan de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot een aanslag ten bedrage van f 5.311.

4. Beslissing