Home

Hoge Raad, 03-11-1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8998 ECLI:NL:HR:1993:ZC5498 ZC5500, 29241

Hoge Raad, 03-11-1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8998 ECLI:NL:HR:1993:ZC5498 ZC5500, 29241

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 november 1993
Datum publicatie
8 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1993:ZC5500
Zaaknummer
29241
Relevante informatie
15a LB

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 31 augustus 1992 betreffende na te melden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1985 tot en met 31 december 1989 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd ten bedrage van f 2.971 aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft deze uitspraak alsmede de aanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.

De Staatssecretaris heeft zich schriftelijk uitgelaten over het in het vertoogschrift opgeworpen verweer dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het verzoek de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke is gedaan door het Hoofd van de Eenheid van de Belastingdienst/Ondernemingen te P, die, in ieder geval ten tijde van de indiening van het verzoek, niet kon worden beschouwd als partij in de zin van artikel 17b, lid 1, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken omdat hij eerst, zoals het Hof heeft overwogen, vanaf 1 juni 1992 in deze zaak bevoegd is.

Dit standpunt moet worden verworpen. Door het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 27 mei 1992/nr. PFC 92/666, (Stcrt. 1992, 101) trad met ingang van 1 juni 1992 onder meer artikel 13 van de Organisatieregeling Belastingdienst, voor zover hier van belang inhoudende dat het hoofd van een eenheid ondernemingen inspecteur als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is en als zodanig bevoegd inzake de heffing van loonbelasting, ook voor het ambtsgebied P in werking. Nu het Hoofd derhalve binnen de termijn van artikel 17b van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken voormelde hoedanigheid had verworven is het Hof terecht ervan uitgegaan dat het op 26 mei 1992 binnengekomen verzoek door een partij in de zin van dat artikel gedaan is.

4. Beoordeling van de middelen

5. Beslissing