Home

Hoge Raad, 08-12-1993, ZC5535, 29340

Hoge Raad, 08-12-1993, ZC5535, 29340

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van X BV te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 29 december 1992 betreffende na te melden haar opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1985 tot en met 31 december 1987 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd, bij welke aanslag bij beschikking van de Inspecteur heffingsrente in rekening is gebracht.

Deze aanslag en die beschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd tot een aanslag ten bedrage van f 24.244 zonder verhoging en een heffingsrente van f 4.491.

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende stelt ten behoeve van het verrichten van arbeid aan bepaalde werknemers geleasde personenauto's ter beschikking (hierna: de Autoregeling). Voor elke werknemer wordt een normkilometerprijs vastgesteld. Indien de werknemer met toestemming van belanghebbende kiest voor een auto waarvan de exploitatiekosten per kilometer de normkilometerprijs overtreffen, wordt het verschil tussen de voor de auto geldende exploitatiekosten per kilometer en de normprijs per kilometer aan de werknemer in rekening gebracht. Het verschil wordt, na te zijn vermenigvuldigd met het totale aantal, voor zakelijke en voor privé- doeleinden verreden kilometers periodiek met de salarisbetaling verrekend. Op grond van een met de leasemaatschappij getroffen regeling ontvangt belanghebbende ingeval van vervanging van een auto een bedrag ter grootte van de eventueel bij de verkoop van de auto door de leasemaatschappij gemaakte boekwinst. Op grond van de Autoregeling betaalt belanghebbende het aldus ontvangen bedrag door aan de desbetreffende werknemer met dien verstande dat niet meer wordt terugbetaald dan het bedrag dat in totaal ter zake van het gebruik van de auto overeenkomstig de hiervoor beschreven regeling aan de werknemer in rekening is gebracht.

3.2. In cassatie is in geschil of de bedragen die belanghebbende bij vervanging van haar leaseauto's aan werknemers heeft doorbetaald, tot het loon behoren en of terecht heffingsrente in rekening is gebracht.

3.3. Anders dan in het middel wordt betoogd liggen de aan de werknemers op grond van de Autoregeling in rekening gebrachte bedragen en aan de werknemers verrichte (door)betalingen niet in de ′privé-sfeer′. Zij vonden plaats uit hoofde van de dienstbetrekking nu zij betrekking hebben op aan de werknemers ten behoeve van het verrichten van arbeid ter beschikking gestelde personenauto's. Deze betalingen over en weer tussen werknemer en werkgever dienen - op het inhoudingstijdstip - ieder voor zich op haar gevolgen voor de inhouding van loonbelasting te worden bezien.

3.4. Het vorenoverwogene brengt mee dat de aan werknemers verrichte (door)betalingen terecht als loon zijn aangemerkt en dat te dezer zake terecht loonbelasting is nageheven, ongeacht of het door belanghebbende gestelde verband tussen de aan werknemers in rekening gebrachte bedragen en de verrichte (door)betalingen aanwezig is. Het middel faalt derhalve in zoverre.

3.5. Vervolgens heeft het Hof terecht geoordeeld dat de omstandigheid dat het niet aan schuld of nalatigheid van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting op aangifte is afgedragen niet aan de berekening van heffingsrente in de weg staat aangezien heffingsrente geen boete is. Het middel faalt derhalve ook in zoverre.

3.6. De stelling van belanghebbende dat de omstandigheid dat een lange periode is verstreken tussen het uitbrengen van het controlerapport en het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag, in de weg staat aan het berekenen van heffingsrente, vindt geen steun in het recht. Mitsdien faalt het middel ook voor het overige.

4. Beslissing