Home

Hoge Raad, 22-12-1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8995 ZC5550, 29230

Hoge Raad, 22-12-1993, ECLI:NL:HR:1993:BH8995 ZC5550, 29230

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 december 1993
Datum publicatie
8 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1993:ZC5550
Zaaknummer
29230
Relevante informatie
3.25 IB, 3.29b IB

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's Hertogenbosch van 15 oktober 1992 betreffende de haar voor het jaar 1986 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1986 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 741.850, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

De Advocaat-Generaal Van Soest heeft op 18 mei 1993 geconcludeerd tot vernietiging van de aangevallen uitspraak en tot verwijzing van het geding naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.

3. Beoordeling van het middel van cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

3.1.1. Belanghebbende houdt zich bezig met de produktie en verwerking van asfaltprodukten en met het aannemen van werken in de weg- en waterbouw. Zij heeft op 19 november 1986 als onderaannemer ingeschreven op een deel van het werk A. Opdrachtgever was de Combinatie B (hierna: de Combinatie), waaraan dit werk op 11 december 1986 door Rijkswaterstaat is gegund.

Belanghebbende heeft op vorenbedoeld deel van het werk ingeschreven voor een aanneemsom van f 1.383.000. Zij berekende de kostprijs destijds op f 1.508.000. Kort na 19 november 1986, althans nog in 1986, vernam belanghebbende dat zij de laagste inschrijver was.

De Combinatie heeft - als aanbesteder - bij brief van 1 juni 1987 belanghebbende opdracht verleend tot uitvoering van het deel van het werk, waarop zij had ingeschreven. Belanghebbende was reeds op 25 mei 1987 met de uitvoering begonnen.

3.1.2. Belanghebbende heeft op haar balans per 31 december 1986 ter zake van het door haar voorgecalculeerde verlies ten laste van de resultatenrekening over het onderhavige jaar (1986) een zogenoemde voorziening verlies nog uit te voeren werk 1987 ten bedrage van f 125.000 opgenomen.

De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorming van een dergelijke voorziening niet in overeenstemming is met goed koopmansgebruik, aangezien op 31 december 1986 tussen belanghebbende en de Combinatie geen rechtsverhouding bestond, waaruit voor belanghebbende een juridisch afdwingbare verplichting tot nakoming voortvloeide.

3.2. Het Hof heeft overwogen dat in het onderhavige geval noch gesteld noch gebleken is dat het door belanghebbende gedane aanbod per einde van het onderhavige jaar onherroepelijk was en evenmin dat belanghebbende bij herroeping van haar aanbod in het onderhavige jaar jegens de Combinatie schadeplichtig zou zijn geweest, en dat, nu de gunning van het werk in 1987 heeft plaatsgevonden, pas in 1987 sprake was van een rechtsverhouding waaruit voor belanghebbende rechten en verplichtingen voortvloeiden. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat daaruit volgt dat het verlies waarvoor belanghebbende de onderwerpelijke voorziening heeft gevormd, niet is opgeroepen door de bedrijfsuitoefening van het onderhavige jaar.

Het middel bestrijdt dit oordeel.

3.3. Het middel treft doel. Het enkele feit van de inschrijving op een werk kan tussen de inschrijver en degene die de inschrijving openstelt, een door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding doen ontstaan, waaruit wederzijds rechten en verplichtingen kunnen voortvloeien. Het Hof, dat de aanwezigheid van een rechtsverhouding op de balansdatum laat afhangen van de vraag of het door belanghebbende gedane aanbod op de balansdatum onherroepelijk was dan wel of bij herroeping van haar aanbod belanghebbende schadeplichtig zou worden jegens de Combinatie, legt een te enge maatstaf aan.

3.4. Indien op de balansdatum een rechtsverhouding als hiervóór omschreven tussen belanghebbende en de Combinatie aanwezig was, voorts op die datum redelijkerwijs te verwachten was dat de inschrijving van belanghebbende gehonoreerd zou worden en dat belanghebbende alsdan zijn inschrijving gestand zou doen, en tenslotte een behoorlijke kans zou bestaan dat bedoelde rechtsverhouding tot een verlies zou leiden, handelt belanghebbende niet in strijd met goed koopmansgebruik door ter zake van dat verlies ten laste van de winst van het onderhavige jaar een voorziening te treffen.

3.5. Uit het hiervóór overwogene volgt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Beslissing