Hoge Raad, 23-11-1994, ECLI:NL:HR:1994:BI5233 AA3001, 29935
Hoge Raad, 23-11-1994, ECLI:NL:HR:1994:BI5233 AA3001, 29935
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 november 1994
- Datum publicatie
- 22 januari 2003
- Zaaknummer
- 29935
- Relevante informatie
- Art. 7.2 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 oktober 1993 betreffende na te melden aan de Stichting Bedrijfspensioenfonds PTT Nederland te Groningen opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak februari 1991 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd ten bedrage van f 1.639,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft deze uitspraak, alsmede de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft in het onderhavige tijdvak aan twee voormalige, in Duitsland wonende, werknemers pensioenafkoopsommen uitbetaald. Een deel van deze afkoopsommen heeft betrekking op pensioen dat is opgebouwd tijdens de dienstbetrekking van die werknemers bij het Staatsbedrijf der Posterijen, Telegrafie en Telefonie (hierna: PTT). Het overige deel van die pensioenen is opgebouwd bij de Koninklijke PTT Nederland NV. Tot de inwerkingtreding van de Personeelswet PTT Nederland NV, Stb. 1988, 519 (hierna: de Personeelswet) op 1 januari 1989, hadden voormelde werknemers voor hun opgebouwde pensioenrechten aanspraken jegens het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (hierna: ABP). Na de inwerkingtreding van de Personeelswet verkreeg - ingevolge het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van deze wet - een personeelslid met wie een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van die wet is gesloten met ingang van de datum waarop de Koninklijke PTT Nederland N.V. is opgericht, aanspraken jegens een door die vennootschap aan te wijzen instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid sub c dan wel d, van de Pensioen- en Spaarfondsenwet (Stb. 1952, 275) die in totaliteit in elk geval gelijkwaardig zijn aan die welke dit personeelslid op de laatste dag van de kalendermaand voorafgaand aan even vermelde datum had jegens het ABP krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1986, 540) en nam de aangewezen instelling de daarmee verband houdende verplichtingen op zich. 3.2. In cassatie is de vraag aan de orde of op de hiervoor bedoelde afkoopsommen voor zover betrekking hebbend op pensioen dat is opgebouwd tijdens de dienstbetrekking van de in 3.1 vermelde werknemers bij PTT artikel 12, lid 1 of artikel 12, lid 2, van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied, gesloten te 's-Gravenhage op 16 juni 1959 (hierna: de Overeenkomst) van toepassing is. Het Hof heeft geoordeeld dat voor die afkoopsommen artikel 12, lid 1, geldt. Daartegen keert zich het middel. 3.3. Voor de toepasselijkheid van artikel 12, lid 2, van de Overeenkomst is vereist - voor zover hier van belang - dat de Staat of een publiekrechtelijke rechtspersoon of instelling de afkoopsommen "betaalt". Aan dat vereiste is voldaan voor zover die pensioenen zijn opgebouwd bij PTT. Immers, veelal zal een overheidspensioen ook door een overheidslichaam worden betaald, maar indien dat niet het geval is - zoals hier - komt het erop aan bij wie het pensioen is opgebouwd. Alleen dan wordt recht gedaan aan het hier van belang zijnde onderscheid tussen overheidspensioenen en particuliere pensioenen. Niet van belang is derhalve dat de afkoopsommen zijn uitbetaald door belanghebbende. Het middel is derhalve gegrond. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, in raadkamer van 23 november 1994.