Home

Hoge Raad, 09-03-1994, ECLI:NL:HR:1994:BH8884 ZC5615, 29010

Hoge Raad, 09-03-1994, ECLI:NL:HR:1994:BH8884 ZC5615, 29010

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 maart 1994
Datum publicatie
8 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1994:ZC5615
Zaaknummer
29010
Relevante informatie
3.8 IB, 3.65 IB, 4.11 IB

Uitspraak

ARREST

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 april 1992 betreffende de hem voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 183.217, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 63.217. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

De Advocaat-generaal Van Soest heeft op 18 januari 1993 geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van het geding naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.

3. Beoordeling van de middelen van cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

Sinds 1 april 1988 is belanghebbende werkzaam als zelfstandig bedrijfsadviseur. Zijn activiteiten zijn gericht op het hogere kader en het management, en betreffen de onderwerpen strategie, beleid en analyse, en met name automatiseringsvraagstukken. Bij zijn werkzaamheden maakt belanghebbende gebruik van een door hem, aan de hand van de ervaring opgedaan bij zijn studie en promotie alsmede bij zijn werkzaamheden in loondienst, samengesteld studiepakket (hierna aan te duiden als: het pakket), bestaande uit circa 100 bladzijden A4-formaat en 250 overheadsheets. Met behulp van het pakket organiseerde hij in 1988 seminars voor managers en hogere kaderleden. Toen alleen automatiseerders voor deze seminars belangstelling toonden, is hij gestopt met het opzetten van de seminars, omdat anders kennis aan concurrenten zou worden 'weggegeven' tegen seminarprijs. Na deze ervaringen is het pakket alleen nog gebruikt als 'tool of consultancy' door hemzelf.

Op de openingsbalans van zijn onderneming per 1 april 1988 is het pakket onder de naam 'licenties' als activum gewaardeerd op f 150.000; hierop wordt per jaar 20% afgeschreven; als afschrijving in het jaar 1988 is f 30.000 opgenomen.

De Inspecteur heeft de toegepaste afschrijving niet aanvaard en het pakket voor de vermogensaftrek niet als een bestanddeel van het ondernemingsvermogen aangemerkt.

3.2. Het Hof heeft het geschil overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur beslist en hiertoe geoordeeld dat het pakket niet een voldoende zelfstandige functie in belanghebbende onderneming vervult om aangemerkt te kunnen worden als bedrijfsmiddel, waaraan het Hof heeft toegevoegd: dat, los gezien van het gebruik dat belanghebbende van het pakket maakt, het pakket niet een extra bijdrage aan het resultaat van de onderneming levert; dat ten aanzien van het pakket het karakter van op schrift gestelde persoonlijke kennis en vaardigheid overheerst; dat ook niet een in schriftelijke vorm neergelegd gedachtegoed wordt geëxploiteerd, daar er slechts een beperkt aantal gegadigden voor het pakket is en belanghebbende zelf met de verspreiding, die plaats vond via de seminars, is gestopt.

3.3. Nu echter in 's Hofs vaststellingen besloten ligt dat er gegadigden voor het door belanghebbende in zijn onderneming gebezigde pakket waren, hetgeen meebrengt dat het ook door anderen dan belanghebbende gebruikt kan worden, alsmede dat door belanghebbende een goed in het ondernemingsvermogen is ingebracht, dat een waarde in het economisch verkeer had, kan niet worden gezegd dat het pakket geen voldoende zelfstandige functie in die onderneming vervulde, zodat het als bedrijfsmiddel kan worden aangemerkt.

De middelen worden dus in zoverre terecht voorgesteld.

3.4. Ter beantwoording van de vraag of en in hoeverre belanghebbende het pakket in zijn ondernemingsvermogen kan activeren heeft het volgende te gelden.

Indien een belastingplichtige een goed vanuit zijn privé-vermogen in zijn ondernemingsvermogen inbrengt, zal hij dit goed voor de waarde die daaraan ten tijde van de inbreng in het economische verkeer kan worden toegekend, in het ondernemingsvermogen dienen te activeren.

Dit lijdt echter uitzondering indien die waarde is aan te merken als de nog niet gerealiseerde opbrengst van arbeid in de zin van artikel 22 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964; in zodanig geval dient het te activeren bedrag te worden beperkt tot het in die waarde begrepen bedrag van de voordien ten behoeve van die werkzaamheden gemaakte kosten, voor zover deze niet reeds ten laste van het inkomen konden worden gebracht. Het is immers in strijd met het stelsel van die wet te achten dat een belastingplichtige die aanvankelijk zijn werkzaamheden binnen het kader van genoemd artikel 22 verricht en die vervolgens de opbrengst van die werkzaamheden in het kader van een onderneming in de vorm van winst geniet, door activering van een gedeelte van die opbrengst zou kunnen bewerkstelligen dat dit gedeelte buiten de heffing van de inkomstenbelasting zou blijven.

3.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

5. Beslissing

Uitspraak

6. Overwegingen omtrent het geschil

7. Slotsom

8. Beslissing