Hoge Raad, 13-07-1994, ECLI:NL:HR:1994:BI5234 ECLI:NL:HR:1994:BV4768 ZC5717, 29936
Hoge Raad, 13-07-1994, ECLI:NL:HR:1994:BI5234 ECLI:NL:HR:1994:BV4768 ZC5717, 29936
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 juli 1994
- Datum publicatie
- 8 april 2013
- Zaaknummer
- 29936
- Relevante informatie
- Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 24, 6.33 IB, 6 VPB, 12 VPB, 16 VPB
Uitspraak
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 17 september 1993 betreffende de aanslag in het recht van successie ter zake van de verkrijging door de Vereniging X (hierna: de Vereniging) te Z uit de nalatenschap van Y, overleden op 15 februari 1990.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Ter zake van de verkrijging door de Vereniging uit voormelde nalatenschap is aan haar een aanslag in het recht van successie opgelegd ten bedrage van f 5.781, welke aanslag, na daartegen klaarblijkelijk met toepassing van artikel 54 van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet) kennelijk door erfgenamen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De erfgenamen zijn van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een bedrag van nihil. (In feite heeft echter het Hof niet de aanslag van f 5.781, opgelegd aan de Vereniging X, verminderd tot nihil, maar de aanslag van (volgens zijn vaststelling:) f 177.166, opgelegd aan de erven, verminderd tot een aanslag waarbij het recht van successie, verschuldigd ter zake van de verkrijging door X, wordt bepaald op nihil; Red.)
De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financi?heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De erfgenamen hebben een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft, uitgaande van de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden van de Vereniging, geoordeeld dat deze een, het algemeen nut beogende, culturele instelling is als bedoeld in artikel 24, lid 4, van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet). In dit oordeel ligt besloten dat de door het Hof vastgestelde feitelijke werkzaamheden waarmee de Vereniging haar statutaire doelstelling verwezenlijkt primair een algemeen belang en niet het particuliere belang van de leden dienen. Dit oordeel wordt met een motiveringsklacht bestreden.
3.2. Voor 's Hofs oordeel kan geen steun worden gevonden in de statutaire doelstelling van de Vereniging. Hieraan behoeft evenwel geen overwegende betekenis te worden gehecht aangezien van algemene bekendheid is dat een vereniging als de onderhavige, zeker wanneer zij, zoals hier, tot een kleinere gemeenschap behoort, met haar harmonie naar buiten pleegt te treden en bij plaatselijke evenementen voor het publiek muziek ten gehore pleegt te brengen. Dat is hier ook gebeurd. Het Hof heeft dan ook in het onderhavige geval overwegende betekenis kunnen toekennen aan de feitelijke werkzaamheden van de Vereniging. De door het Hof aan die feitelijke werkzaamheden verbonden gevolgtrekking behoefde evenwel nadere motivering, daar die feitelijke werkzaamheden niet uitsluiten dat deze niet primair een algemeen, maar een particulier belang dienen.
3.3. 's Hofs uitspraak is mitsdien niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Zij kan niet in stand blijven en verwijzing moet volgen voor een onderzoek in volle omvang.