Home

Hoge Raad, 29-03-1994, ZC9693, 2864

Hoge Raad, 29-03-1994, ZC9693, 2864

Uitspraak

4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking

4.1. In deze zaak gaat het om het navolgende. In het kader van een door de FIOD tegen V BV en V, voor wie de klagers als raadslieden optreden, ingesteld strafrechtelijk onderzoek is op 16 juni 1992 een aantal stukken in beslag genomen bij Mr. B, Registeraccountant, die door de klagers als adviseur bij de verdediging was betrokken. Hiertoe behoren stukken die in het klaagschrift (onder ′grond 1′ onderscheidenlijk ′grond 2′) worden omschreven als

i. ′(afschriften van) correspondentie tussen klagers onderling, correspondentie tussen klagers met de deskundige Mr. B, gespreksverslagen van overleg tussen klagers en Mr. B, cijfermatige opstellingen verbandhoudende met in de strafprocedure en de fiscale procedure te betrekken stellingen, een concept van met de Rechter-Commissaris te voeren correspondentie en afschriften van correspondentie van klagers met raadslieden van derden in de onderwerpelijke procedure gevoerd′, welke bescheiden ′voor een belangrijk gedeelte het werkdossier van klagers′ vormen, en ii. bescheiden in een doos met het handgeschreven opschrift ′correspondentie ten behoeve van mijn raadsman/vrouwe′, getekend ′V′.

4.2. Het door de klagers ingediende klaagschrift strekt - voor zover in cassatie van belang - tot opheffing van het beslag met een last tot teruggave van de hiervoor bedoelde bescheiden, waartoe de klagers onder meer aanvoeren dat de inbeslagneming daarvan onrechtmatig is wegens schending van een aan Mr. B toekomend verschoningsrecht.

4.3. De Rechtbank heeft met betrekking tot de vraag of Mr. B zich op een - al dan niet afgeleid - verschoningsrecht kan beroepen, als volgt overwogen en beslist:

De rechtbank is van oordeel dat dit beroep aan Mr. B RA niet toekomt. Nu de onderhavige stukken aan hem - als derde - in handen zijn gesteld, kunnen zij niet worden geacht deel uit te maken van het vertrouwelijke verkeer tussen cliënt en raadsman. Dit is niet anders door de enkele omstandigheid dat, zoals klagers betogen, deze derde door hen is ingeschakeld om direct ten behoeve van hun cliënten over de noodzakelijke speciale deskundigheid te kunnen beschikken die zij zelf niet hadden.

Ook overigens heeft Mr. B geen verschoningsrecht, nu hij in zijn hoedanigheid van registeraccountant niet behoort tot de beperkte kring van personen als in art. 218 van het Wetboek van Strafvordering bedoeld.

4.4. Het oordeel van de Rechtbank dat aan Mr. B als registeraccountant, geen zelfstandig verschoningsrecht toekomt is juist. Het in de hiervoor weergegeven overwegingen vervatte oordeel van de Rechtbank dat aan Mr. B ook geen afgeleid verschoningsrecht met betrekking tot de inbeslaggenomen stukken toekomt is echter onjuist.

4.5. In het onderhavige geval gaat het om stukken ten aanzien waarvan is gesteld, hetgeen door de Rechtbank in het midden is gelaten zodat daarvan in cassatie moet worden uitgegaan, dat deze voordat zij door de klagers aan Mr. B ter hand waren gesteld object waren van het aan hen toekomende verschoningsrecht en toen dus niet zonder hun toestemming in beslag genomen konden worden (art. 98, eerste lid, Sv). Deze uit het aan een advocaat toekomende verschoningsrecht voortvloeiende beperking van de bevoegdheid tot inbeslagneming vindt haar grond in het zwaarwegende belang dat een ieder de mogelijkheid heeft om vrijelijk en zonder vrees van openbaarmaking van hetgeen aan de advocaat in diens hoedanigheid wordt toevertrouwd een advocaat te raadplegen.

4.6. Algemeen wordt aanvaard dat de plicht tot geheimhouding van de advocaat niet alleen geldt voor hemzelf, doch ook voor het te zijnen kantore werkzame personeel en dat aan de desbetreffende personeelsleden op grond daarvan een afgeleid verschoningsrecht toekomt. Deze uitbreiding is op praktische gronden geboden, omdat anders het recht en de plicht van de advocaat tot geheimhouding voor een belangrijk gedeelte illusoir zouden worden, gelet op de voor de advocaat bestaande noodzaak bedoelde personeelsleden bij zijn werkzaamheden te betrekken.

4.7. De aard en complexiteit van een aangelegenheid die aan een advocaat wordt toevertrouwd kunnen meebrengen dat hij het voor een behoorlijke vervulling van zijn taak als raadsman noodzakelijk oordeelt een al dan niet aan zijn kantoor verbonden derde als deskundige in te schakelen om zo over de vereiste speciale deskundigheid te kunnen beschikken welke hij zelf niet heeft. In aanmerking genomen dat die deskundige in verband met de uitvoering van de hem door de advocaat gegeven opdracht zo nodig kennis moet kunnen nemen van bepaalde gegevens en stukken ten aanzien waarvan de plicht tot geheimhouding voor de advocaat geldt, is ook in zoverre een uitbreiding van diens geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht geboden. Daarbij maakt het geen verschil of bedoelde gegevens aan deze deskundige mondeling dan wel schriftelijk door de advocaat zijn verstrekt en of hij ten kantore van de advocaat kennis neemt van de inhoud van bedoelde stukken dan wel deze stukken onder zich verkrijgt doordat de advocaat hem die ter hand stelt of laat stellen. Het voorafgaande brengt mee dat bedoelde deskundige zich met een beroep op het hem toekomende verschoningsrecht, dat is afgeleid van het verschoningsrecht van de advocaat, zal kunnen verzetten tegen inbeslagneming van de hiervoor bedoelde brieven en stukken, indien en voor zover deze zich bij hem bevinden in verband met de vervulling van een door hem aanvaarde opdracht, welke hem is verleend door de advocaat in het kader van de behandeling van een bepaalde door een cliënt aan deze toevertrouwde aangelegenheid. De aard van de hier aan de orde zijnde afgeleide bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of stukken object van de afgeleide bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de persoon van wie het verschoningsrecht is afgeleid.

4.8. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven.

5. Beslissing

De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank ten einde met inachtneming van 's Hogen Raads beschikking verder te worden berecht en afgedaan.