Hoge Raad, 08-03-1995, ECLI:NL:HR:1995:BI5212 ECLI:NL:HR:1995:BV4779 AA3068, 29885
Hoge Raad, 08-03-1995, ECLI:NL:HR:1995:BI5212 ECLI:NL:HR:1995:BV4779 AA3068, 29885
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 maart 1995
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Zaaknummer
- 29885
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 14 september 1993 betreffende de hem voor het jaar 1986 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1986 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 73.053,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 73.053,--, met inachtneming van een aftrek over ƒ 1.170,-- wegens elders belast inkomen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende dreef een metaalbewerkings-/isolatiebedrijf. Op 10 mei 1988 is bij belanghebbende een boekenonderzoek voor de inkomstenbelasting over de jaren 1983 tot en met 1986 ingesteld. Op 10 maart 1989 heeft ter inspectie een bespreking plaatsgevonden tussen belanghebbendes toenmalige gemachtigde, belanghebbende zelf, de controlerend ambtenaar en de aanslagregelend ambtenaar. Daarbij is gepoogd een akkoord te bereiken over een aantal correctieposten, waarbij van de zijde van de belastingadministratie is voorgesteld bijtellingen betreffende het jaar 1983 te verwerken in het inkomen over 1985 en betreffende het jaar 1984 te verwerken in het inkomen over 1986, opdat navorderingen met verhoging betreffende die eerdere jaren zouden worden voorkomen. Bij brief van 30 maart 1989 werd door de Inspecteur verzocht - aangezien zulks reeds op 10 maart 1989 zou zijn overeengekomen - dat met betrekking tot zogenoemde tipgelden alle originele uurstaten ongeschonden aan hem ter inzage zouden worden verstrekt, tenzij er een alternatieve regeling zou worden getroffen. Voorts behelst de brief de verwoording van hetgeen op 10 maart 1989 overeengekomen zou zijn, te weten dat: "- de omzetcorrectie ad ƒ 35.000,-- komt te vervallen. - de factor voor de energiekosten nader wordt vastgesteld op 1/4. - de representatiekosten worden vastgesteld op ƒ 300,--. - de overige correcties, conform het controlerapport, accoord zijn. - ter voorkoming van navorderingen met verhogingen de correcties: 1983 worden verwerkt in 1985. 1984 worden verwerkt in 1986.".
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de lezing van de Inspecteur met betrekking tot de totstandkoming, de omvang en de inhoud van de op 10 maart 1989 bereikte overeenstemming de meest waarschijnlijke is. Dit oordeel is van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, zodat het in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden. Het Hof heeft aan dit oordeel terecht de conclusie verbonden dat in dezen sprake is van een compromis in de zin van het arrest van de Hoge Raad van 25 november 1992, BNB 1993/63, zodat het belanghebbende niet vrijstaat, behoudens ten aanzien van de tipgelden, bij veranderd inzicht in bezwaar en beroep alsnog zijn bezwaren tegen de aanslag naar voren te brengen. Middel 1, dat zich tegen 's Hofs hiervóór weergegeven oordelen richt, faalt derhalve.
3.3. Het Hof heeft voorts aan de omstandigheid dat belanghebbende heeft geweigerd ter vaststelling van de juistheid van de door hem geclaimde aftrek van tipgelden aan de Inspecteur inzage te geven in de originele uurstaten, gezien het bepaalde in artikel 29, lid 1, jo. artikel 47, lid 1, letter b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, terecht de gevolgtrekking verbonden dat het beroep dient te worden afgewezen, tenzij belanghebbende overtuigend aantoont dat en in hoeverre de aanslag onjuist is. 's Hofs oordeel dat belanghebbende dit bewijs niet heeft geleverd kan als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Middel 2, dat aanvoert dat het Hof ten onrechte iedere aftrek van tipgelden heeft geweigerd, faalt derhalve eveneens.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep, en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, De Moor, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 8 maart 1995.