Hoge Raad, 20-12-1995, AA3163, 30452
Hoge Raad, 20-12-1995, AA3163, 30452
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 december 1995
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Zaaknummer
- 30452
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 273a (oud), Art. 222 Gemeentewet
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 juni 1994 betreffende na te melden aan haar voor het jaar 1991 opgelegde aanslagen in de Baatbelasting parkeergarage A van de gemeente Alkmaar.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende zijn, met andere aanslagen op één biljet verenigd, voor het jaar 1991 aanslagen in de Baatbelasting parkeergarage A van de gemeente Alkmaar opgelegd ten bedrage van respectievelijk ƒ 2.424,--, ƒ 79,-- en ƒ 148,--, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Plaatsvervangend Hoofd Bureau Belastingen van de gemeente Alkmaar (hierna: het Hoofd) zijn gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van het Hoofd in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het Hoofd heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. Belanghebbende was op 1 januari 1991 eigenaar van enige te Alkmaar gelegen onroerende zaken waarin voornamelijk een grootwinkelbedrijf wordt geëxploiteerd. Deze zaken zijn gebaat bij de aanwezigheid van de in de binnenstad van Alkmaar gelegen, op verzoek van het bedrijfsleven gebouwde parkeergarage A. Bewoners van die binnenstad kunnen tegen een jaarlijkse vergoeding van - in 1991 - ƒ 414,-- een (overdekte) parkeerplaats huren. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de in de Verordening baatbelasting parkeergarage A opgenomen vrijstelling voor woonruimten niet in strijd is met het recht. Het heeft daaraan ten grondslag gelegd zijn oordeel dat, in aanmerking genomen dat een parkeergarage in het algemeen en ook in Alkmaar een te verwaarlozen functie vervult voor mensen die bij elkaar op bezoek gaan en dat bewoners van de Alkmaarse binnenstad tegen betaling van een jaarlijkse huur van - in 1991 - ƒ 414,-- een parkeerplaats in A kunnen huren, die woonruimten door A minimaal zijn gebaat. Dit oordeel, waarmee het Hof tot uitdrukking heeft gebracht dat bedoelde woonruimten als zodanig slechts in te verwaarlozen mate door de parkeergarage A meer woongenot bieden en daardoor voor de toepassing van artikel 273a van de Gemeentewet (tekst 1991) slechts in te verwaarlozen mate door de parkeergarage A zijn gebaat, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Voor zover middel 1 berust op een andere opvatting faalt het derhalve. 3.3. Voor zover middel 1 is gericht tegen het oordeel van het Hof dat de gemeentelijke wetgever in de ontvangst van een subsidie als bijdrage in de kosten van de garage ten behoeve van de binnenstadbewoners een voldoende reden kon zien om de bewoners, waarmee het hof kennelijk bedoelt: de in de Verordening omschreven woonruimten, vrij te stellen, kan het niet tot cassatie leiden, nu dit oordeel door het Hof ten overvloede is gegeven. 3.4. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de gemeentelijke wetgever in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de vloeroppervlakte als grondslag voor de heffing, nu aannemelijk is dat andere grondslagen vergelijkbare of grotere bezwaren met zich mee zouden hebben gebracht. Hiermee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat de gekozen grondslag niet leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing of anderszins in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk niet met vrucht in cassatie worden bestreden. Middel 2 faalt eveneens.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 20 december 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.