Home

Hoge Raad, 23-05-1995, ZD0052, 99.215

Hoge Raad, 23-05-1995, ZD0052, 99.215

Uitspraak

UITSPRAAK

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 november 1993 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen H.D.T. te 's-G.

4. Beoordeling van het middel

4.1. Het gaat in deze zaak om een verdachte aan wie is telastegelegd en ten laste van wie is bewezenverklaard dat hij in 1991 een bij de Wet wapens en munitie verboden wapen van categorie III, sub 1 en 5, voorhanden heeft gehad, te weten een gaspistool dat tevens kon worden aangemerkt als een alarm- en startpistool.

In de bewezenverklaring is het wapen omschreven als een gaspistool, merk ROHM, kaliber 8 mm, tevens zijnde een alarm- c.q. startpistool, waarvan de loop niet geheel gevuld was en dat zodanig was ingericht dat het knalpatronen van een kaliber van groter dan 6 mm kon bevatten en waarvan de ligplaats van de patronen en de gasuitlaat niet loodrecht stond(en) op de loop van de lengterichting van het wapen, zijnde derhalve (tevens) een door Onze Minister aangewezen alarm-startpistool

4.2. Ter terechtzitting in eerste aanleg is door de raadsman van de verdachte in het kader van een namens de verdachte gedaan beroep op afwezigheid van alle schuld (rechtsdwaling) een folder van het Ministerie van Justitie overgelegd, welke volgens de raadsman door dit Ministerie is verspreid in verband met een inleveractie van verboden wapens. Ter terechtzitting in hoger beroep, waar het beroep op afwezigheid van alle schuld is herhaald, heeft de raadsman wederom verwezen naar deze folder van het Ministerie van Justitie. Volgens de raadsman zou de verdachte naar aanleiding van deze folder tot de conclusie zijn gekomen, dat het in zijn bezit zijnde wapen niet viel onder de desbetreffende inleveractie en dat hij het desbetreffende wapen bij zich kon houden. Opmerking verdient dat de folder in cassatie niet bij de gedingstukken is aangetroffen.

Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte in 1989 aangifte heeft gedaan van diefstal van een soortgelijk wapen als het onderhavige, namelijk een alarmpistool, 8 mm merk Browning, tevens geschikt voor het afvuren van lichtkogels, en dat de verbalisant die de aangifte opnam toen niet heeft gezegd dat het voorhanden hebben van een dergelijk wapen strafbaar is.

(...)

Het middel voert aan dat het Hof ten onrechte althans op ontoereikende gronden het beroep op afwezigheid van alle schuld heeft verworpen.

4.4. Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit is vereist dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedragen.

Terecht heeft het Hof geoordeeld dat het vermeende verzuim van de verbalisant bij het opmaken van de aangifte van diefstal niet kan worden gelijkgesteld met onjuiste voorlichting door een overheidsdienaar. Een dergelijk 'stilzwijgen' van de verbalisant zou onder omstandigheden eerst dan een begin van gerechtvaardigd vertrouwen bij de verdachte hebben kunnen opwekken indien de verdachte destijds, bij de aangifte van de diefstal, bijvoorbeeld had vermeld dat hij niet over een machtiging voor het gestolen wapen beschikte, maar daaromtrent is in feitelijke aanleg niets gesteld of gebleken. In 's Hofs verwerping ligt tevens het juiste oordeel besloten dat enig rechtens relevant vertrouwen evenmin kan zijn gewekt en versterkt door het 'stilzwijgen' van de verbalisant in 1989 - ongeveer twee jaar eerder dan het bewezenverklaarde feit zich heeft voorgedaan - in onderling verband en samenhang gezien met de verspreiding van de folder van het Ministerie van Justitie.

Het middel is evenwel gegrond voor zover het met een motiveringsklacht opkomt tegen 's Hofs verwerping van het beroep op afwezigheid van alle schuld in verband met de door de raadsman in eerste aanleg overgelegde folder van het Ministerie van Justitie.

Aan een van het Ministerie van Justitie afkomstige voorlichtingsfolder mag een zodanig gewicht worden toegekend dat van een onbewustheid als hiervoren bedoeld sprake kan zijn indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit op grond van stellige en duidelijke informatie ontleend aan een dergelijke folder in de overtuiging verkeerde, en mocht verkeren, dat zijn gedraging geen strafbaar feit opleverde.

's Hofs oordeel lijdt in zoverre aan een motiveringsgebrek dat zonder nadere motivering niet duidelijk is waarom de verdachte niet mocht afgaan op een door het Ministerie van Justitie verspreide folder welke diende ter ondersteuning van een inleveractie van verboden wapens. Als zodanige motivering is niet voldoende 's Hofs overweging dat gevoeglijk mag worden aangenomen dat de omstandigheid dat deze folder niet de volledige weergave bevatte van de ten aanzien van verboden wapens geldende wettelijke regeling.

5. Slotsom

Uit het vorenoverwogene volgt dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven en verwijzing moet volgen.

6. Beslissing

De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam ten einde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.