Hoge Raad, 30-10-1996, AA1720, 31553
Hoge Raad, 30-10-1996, AA1720, 31553
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 oktober 1996
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Formele relaties
- Ontnemingsprocedure:
- Zaaknummer
- 31553
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 september 1995 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voormelde naheffingsaanslag opgelegd. De Inspecteur heeft uitspraak gedaan op het door belanghebbende tegen deze aanslag gemaakte bezwaar. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Hof. Bij beschikking van 17 november 1994 heeft de Voorzitter van voormelde Belastingkamer belanghebbende wegens overschrijding van de beroepstermijn op de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Vervolgens heeft het Hof bij zijn voormelde uitspraak het verzet van belanghebbende tegen deze beschikking ongegrond verklaard.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klachten De uitspraak op bezwaar van de Inspecteur is gedagtekend 23 september 1994. Het beroepschrift van belanghebbende, voorzien van poststempel van 7 november 1994, is ter griffie van het Hof ingekomen op 8 november 1994. Het Hof heeft, uitgaande van zijn vaststelling dat het beroepschrift bij het Hof niet is ingediend binnen de termijn van zes weken als bedoeld in artikel 6:7 jo artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht, het verzet ongegrond verklaard. Het Hof heeft daarbij overwogen dat een door belanghebbende in zijn verzetschrift voor het Hof gestelde, tegen het einde van de beroepstermijn opgekomen ziekte niet tot een andere conclusie leidt. De klacht, die tegen deze overweging opkomt, is gegrond. Immers niet valt in te zien waarom een tegen het einde van een beroepstermijn opgekomen ziekte redelijkerwijs geen grond zou kunnen opleveren een te laat verzonden beroepschrift ontvankelijk te achten. Opmerking verdient dat de bewijslast dat een zodanig geval zich heeft voorgedaan, op de belanghebbende rust. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter behandeling van en beslissing op het verzet in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, en gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 75,--.
Dit arrest is op 30 oktober 1996 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter en de raadsheren Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.