Hoge Raad, 08-07-1996, ZC6350, 31.228
Hoge Raad, 08-07-1996, ZC6350, 31.228
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 juli 1996
- Datum publicatie
- 3 oktober 2019
- Zaaknummer
- 31.228
Inhoudsindicatie
Art. 6:9, lid 2, Awb, indiening bezwaar- of beroepschrift per post, geheel van handelingen dat noodzakelijk is om een poststuk door middel van een postdienst de geadresseerde te doen bereiken.
Uitspraak
Hoge Raad der Nederlanden
d e r d e k a m e r
nr. 31.228
8 juli 1996
TB
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 13 april 1995 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof betreffende na te melden naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het motorrijtuig met kenteken [AA-00-AA] een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend over het tijdvak 16 september 1992 tot en met 31 juli 1993, ten bedrage van ƒ 1.626,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 1.626,-- aan verhoging. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd, met het besluit geen kwijtschelding van de verhoging te verlenen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Bij beschikking van 1 juli 1994 heeft de Voorzitter van voormelde Belastingkamer belanghebbende wegens overschrijding van de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Wet) genoemde termijn niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Het Hof heeft het verzet van belanghebbende tegen die beschikking ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klacht
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen de hiervóór onder 1 genoemde uitspraak van de Inspecteur eindigde op donderdag 26 mei 1994.
Door belanghebbende is aanvankelijk een beroepschrift verzonden, dat onvoldoende was gefrankeerd, doch, naar belanghebbende blijkens zijn verzetschrift voor het Hof heeft gesteld, wel tijdig ter post was bezorgd. Het poststuk is door het Hof niet geaccepteerd en aan belanghebbende teruggezonden. Van het vervolgens blijkens een aantekening op donderdag 2 juni 1994 ter griffie van het Hof binnengekomen beroepschrift staat vast dat het ná 26 mei 1994 ter post is bezorgd.
3.2. Van de indiening van een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post als bedoeld in artikel 6:9 van de Wet is sprake, indien het geheel van handelingen is verricht dat noodzakelijk is om een poststuk door middel van de postdienst de geadresseerde te doen bereiken.
Eén van de daartoe noodzakelijke handelingen is het zorgdragen voor een voldoende frankering. Nu het onvoldoende gefrankeerde beroepschrift door het Hof niet is geaccepteerd en een voldoende gefrankeerd beroepschrift eerst ter post is bezorgd ná 26 mei 1994, is belanghebbende door het Hof terecht niet-ontvankelijk in zijn beroep verklaard. De klacht kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 8 juli 1996 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.