Home

Hoge Raad, 26-02-1997, AA2080, 32096

Hoge Raad, 26-02-1997, AA2080, 32096

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 februari 1997
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1997:AA2080
Zaaknummer
32096
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 31, T1.a31

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de fiscale eenheid X B.V. c.s. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 februari 1996 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1987 tot en met 31 december 1991 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 251.091,--, zonder verhoging. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

3. Beoordeling van de middelen van cassatie De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Ambtshalve beoordeling van 's Hofs uitspraak 4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

4.1.1. Van de over het tijdvak 1 januari 1987 tot en met 31 december 1991 nageheven belasting ten bedrage van ƒ 251.091,--, hebben bedragen ter grootte van ƒ 60.295,-- respectievelijk ƒ 187.281,-- betrekking op de jaren 1990 en 1991.

4.1.2. Op de over het jaar 1990 nageheven belasting wegens het ten onrechte toepassen van het verlaagde tarief op leveringen van "low-visionapparatuur", welke belasting is berekend op ƒ 60.935,--, blijkens het controlerapport een bedrag van ƒ 640,-- betreffende de autokostenfictie in mindering gebracht wegens "minder verschuldigde omzetbelasting 1990".

Van de over het jaar 1991 nageheven belasting, ten bedrage van ƒ 187.281,--, heeft een bedrag van ƒ 180.539,-- betrekking op deze onjuiste tariefstoepassing.

4.1.3. De Inspecteur concludeert in zijn vertoogschrift dat de aanslag tot een onjuist bedrag is opgelegd, aangezien het genoemde bedrag van ƒ 60.935,-- dient te worden verminderd tot ƒ 51.242,--. Daarbij heeft de Inspecteur kennelijk de na te heffen omzetbelasting gesteld op 12,5/100 van het totale bedrag dat ter zake van de leveringen van "low-visionapparatuur", exclusief omzetbelasting, in 1990 in rekening is gebracht.

4.2. Aangezien ervan moet worden uitgegaan dat belanghebbende de nageheven belasting wegens het ten onrechte toepassen van het verlaagde tarief op leveringen van "low-visionapparatuur" uit de ontvangen bedragen dient te voldoen, brengt een redelijke belastingheffing voor de toepassing van artikel 8, leden 1 en 2, van de Wet op de omzetbelasting 1968 mee, dat de ontvangen bedragen de in totaal verschuldigde omzetbelasting bevatten. Uitgaande van leveringen van "low-visionapparatuur" ten bedrage van ƒ 409.933,--, dient de over het jaar 1990 na te heffen belasting wegens het op die leveringen ten onrechte toepassen van het verlaagde tarief, te worden gesteld op: 18,5/118,5 x (ƒ 409.933,-- + ƒ 24.596,--) = ƒ 67.838,--, te verminderen met te dezer zake reeds voldane belasting ad ƒ 24.596,--, is per saldo ƒ 43.242,--. Voor het jaar 1991, waarin het totaal van de leveringen ƒ 1.444.313,-- bedroeg, dient dit bedrag te worden gesteld op: 18,5/118,5 x (ƒ 1.444.313,-- + ƒ 86.659,--) = ƒ 239.013,--, te verminderen met te dezer zake reeds voldane belasting ad ƒ 86.659,--, is per saldo ƒ 152.354,--. De aanslag dient derhalve te worden verminderd tot een bedrag van ƒ 205.213,--. Op grond van het hiervóór overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.

5. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie en het geding voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.

6. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en die van de Inspecteur, vermindert de naheffingsaanslag tot een aanslag ten bedrage van ƒ 205.213,--, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van ƒ 75,--, derhalve in totaal ƒ 375,--, veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, veroordeelt voorts de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.840,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst aan de Staat als de rechtspersoon die de bij het Hof gemaakte kosten moet vergoeden.

Dit arrest is op 26 februari 1997 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter, en de raadsheren Bellaart en De Moor, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.