Home

Hoge Raad, 26-02-1997, ECLI:NL:HR:1997:BI5831 AA2088, 31839

Hoge Raad, 26-02-1997, ECLI:NL:HR:1997:BI5831 AA2088, 31839

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 februari 1997
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1997:AA2088
Zaaknummer
31839
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 11, Art. 11, lid 1, onderdeel q, Wet OB 1968

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 juli 1995 betreffende na te melden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1987 tot en met 31 december 1990 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ c, zonder verhoging. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak en de naheffingsaanslag heeft vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: De activiteiten van de directrice van belanghebbende (hierna: de schrijfster) bestaan in hoofdzaak uit het schrijven van romans. Naast deze hoofdactiviteit heeft de schrijfster in de jaren 1987 tot medio 1990 voordrachten gehouden en medewerking verleend aan een reeks populair literaire televisieprogramma's, welke reeks door de B-omroep werd uitgezonden, aanvankelijk onder de naam: C, nadien gewijzigd in D. Aan deze reeks programma's werd door Nederlandstalige schrijvers medewerking verleend. Het programma bestond uit het "spontaan" uitvoeren door de schrijvers van tevoren door de presentator verstrekte taalspitsvondige opdrachten. Daarnaast konden nog andere onderwerpen aan de orde worden gesteld. In een later stadium is het karakter van het programma veranderd en heeft de schrijfster hieraan haar medewerking opgezegd. Belanghebbende heeft over de te dier zake ontvangen vergoedingen geen omzetbelasting voldaan. De Inspecteur heeft, zich op het standpunt stellende dat de vergoedingen voor de medewerking aan voormelde televisieprogramma's niet kunnen delen in de vrijstelling vervat in artikel 11, lid 1, letter q, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), bij de onderwerpelijke naheffingsaanslag omzetbelasting over die vergoedingen nageheven. 3.2. Het Hof heeft overwogen: dat de medewerking van de schrijfster is gevraagd op grond van haar hoedanigheid van schrijver; dat deelname aan bedoeld programma de mogelijkheid bood de titels van haar werken en de figuren daaruit onder de aandacht van het publiek te brengen; dat haar werkzaamheden van literaire aard waren en dat zij zich heeft teruggetrokken toen dat karakter van de programma's naar haar mening verloren ging. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat tot de diensten van schrijvers in de zin van de hiervóór onder 3.1 vermelde bepaling mede behoren de werkzaamheden van een schrijver die rechtstreeks verband houden met dan wel rechtstreeks dienstbaar zijn aan de verbreiding aan het publiek van de gedachteninhoud, zoals die in de desbetreffende boeken en andere werken van de schrijver is neergelegd, en dat daarvan uitgaande de in geding zijnde diensten, gelet op de aard van die diensten en op hetgeen het Hof daaromtrent reeds heeft overwogen, nog dienen te worden gerekend tot de diensten van schrijvers als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter q, van de Wet.

3.3. Het middel betoogt dat voormelde vrijstelling slechts ziet op de diensten van schrijvers voor zover het betreft de door hen verrichte schrijfactiviteiten en niet op diensten die rechtstreeks verband houden met dan wel rechtstreeks dienstbaar zijn aan de schriftelijke verbreiding aan het publiek van de gedachteninhoud.

3.4. Het middel is gegrond. Naar normaal spraakgebruik wordt onder schrijver verstaan iemand die een gedachteninhoud door middel van schriftelijke verbreiding aan het publiek bekend maakt. Het optreden in een televisieprogramma als hiervóór in 3.1 omschreven is een dienst van wezenlijk andere aard dan het verlenen van diensten als schrijver. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Voor het Hof was niet in geschil dat, indien het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur, diens uitspraak moet worden bevestigd.

4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, zowel wat betreft het geding in cassatie als dat voor het Hof.

5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Dit arrest is op 26 februari 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter en de raadsheren Van der Linde, De Moor, Van der Putt-Lauwers en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.