Home

Hoge Raad, 24-09-1997, AA3260, 32591

Hoge Raad, 24-09-1997, AA3260, 32591

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 september 1997
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1997:AA3260
Zaaknummer
32591
Relevante informatie
Art. 2.2 Wet IB 2001, Art. 6 Wet LB 1964

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (België) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 juli 1996 betreffende de hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 74.843,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uit spraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daar

van deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klacht 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit. In het onderhavige jaar (1993) woonde hij in België en was hij als ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet en het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR) in dienst van het Ministerie van Financiën. Voor de periode van 20 juli 1993 tot en met 12 augustus 1993 is aan belanghebbende buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging - als bedoeld in de artikelen 34 en 34a van het ARAR - verleend. Het salaris over de periode van 1 juli 1993 tot en met 19 juli 1993 heeft belanghebbende op 26 juli 1993 ontvangen. 3.2. Het Hof heeft de tussen partijen in geschil zijnde vraag of belanghebbende ook gedurende de - hiervóór in 3.1 bedoelde - periode van het buiten gewone verlof op grond van het bepaalde in artikel 2, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) moet worden geacht in Nederland te hebben gewoond bevestigend beantwoord. De hiertegen gerichte klacht faalt. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een publiekrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 2, lid 2, van de Wet is immers, anders dan belanghebbende kennelijk betoogt, niet doorslaggevend of is voldaan aan de voor een burgerrechtelijke arbeidsovereenkomst geldende criteria, doch alleen of sprake is van een ambtelijke aanstelling. Nu dat hier - ook gedurende de periode van het buitengewone verlof - het geval is, heeft het Hof terecht geoordeeld dat belanghebbende in de periode van het buitengewone verlof geacht moet worden in Nederland te hebben gewoond.

4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 24 september 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.