Home

Hoge Raad, 24-09-1997, AA3288, 31953

Hoge Raad, 24-09-1997, AA3288, 31953

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 september 1997
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1997:AA3288
Zaaknummer
31953
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 273 (oud), Art. 220d Gemeentewet

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Lisse tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 januari 1996 betreffende na te melden aan X te Z voor het jaar 1994 opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Lisse.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1994 wegens het genot krachtens eigendom en het feitelijke gebruik van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als a-straat 1 en a-straat 2, op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Lisse opgelegd naar een heffingsgrondslag van respectievelijke f 295.000,-- en f 205.000,--, welke aanslagen, na daartegen ge maakt bezwaar, bij uitspraak van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Lisse zijn gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van Burgemees ter en Wethouders in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak alsmede de aanslagen terzake van a-straat 2 vernietigd en de aanslagen

terzake van a-straat 1 gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie Burgemeester en Wethouders hebben tegen de uit spraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is glastuinder. Hij teelt al jarenlang anjers onder glasopstanden. Sinds enige jaren vindt de teelt plaats in op de grond staande bakken met daarin een grondmengsel van vergelijkbare samenstelling als de voormalige teeltgrond. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de ondergrond van de glasopstanden moet worden aangemerkt als ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, als bedoeld in artikel 9, lid 1 van het Besluit gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen (tekst t/m 1994). 3.3. Het middel dat dit oordeel als onjuist bestrijdt is gegrond. Immers de door het Hof vast gestelde feiten laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat de ondergrond van de glasopstanden zelf niet meer primair de functie heeft de gewassen te voeden en te doen groeien. Daaraan doet niet af de omstandigheid dat - zoals het Hof heeft overwogen - deze grond economisch dezelfde functie vervult en over eenzelfde oppervlakte wordt gebruikt als toen de teelt nog niet in bakken plaatsvond en evenmin de door het Hof genoemde omstandigheid dat de ondergrond mede een biologische functie voor de teelt zou hebben behouden. Blijkens de vaststellingen onder 2.3 van zijn uitspraak doelt het Hof met die laatstvermelde omstandigheid immers uitsluitend erop dat de onder grond gezond en onkruidvrij moet worden gehouden, mede dient tot bewerking en verzorging van het gewas, tot afvoer van overtollig water en als medium voor het op peil houden van de luchtvochtigheid. Dat een en ander brengt niet mee dat de ondergrond van de bakken (primair) de functie de gewassen te voeden en te doen groeien heeft. Uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding blijkt niet dat andere feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die deze gevolgtrekking wel zouden kunnen rechtvaardigen. De ondergrond kan derhalve niet als cultuurgrond in de zin van de genoemde vrijstellingsbepaling worden aangemerkt. 3.4. Uit het vorenstaande volgt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen ter beslechting van het subsidiaire geschilpunt inzake de waarde in het economische ver keer van de onroerende zaak a-straat 2.

4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Daarbij verdient opmerking dat na te melden vernietiging zich tevens uitstrekt tot de beslissing omtrent de proceskosten, en dat derhalve de vraag of aan belanghebbende voor deze kosten een vergoeding dient te worden toegekend, door het verwijzingshof zal moeten worden beoordeeld.

5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffie recht en omtrent de aanslagen inzake de onroerende zaak te a-straat 1, en verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is op 24 september 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.