Home

Hoge Raad, 18-03-1998, ECLI:NL:HR:1998:BI6526 AA2488, 33178

Hoge Raad, 18-03-1998, ECLI:NL:HR:1998:BI6526 AA2488, 33178

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 maart 1998
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1998:AA2488
Zaaknummer
33178
Relevante informatie
Art. 3.6 Wet IB 2001, Art. 3.8 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 februari 1997 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 108.039,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep

in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.

3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende is op 1 juni 1989 gestart met een onderneming onder de naam Buro B, in het onderhavige jaar (1990) Buro E. De activiteiten van de onderneming bestaan uit het verrichten van diensten op het gebied van automatisering. Vanaf het onderhavige jaar betaalt belanghebbende licentierechten voor het gebruik in zijn onderneming van een zogenoemd psychofysisch Lila Computer Systeem. Voor de licentierechten is in 1990 f 38.100,-- betaald. Belanghebbende heeft onder meer gegevens over de licentiegevers, C, een "Handleiding Lila Computer Systeem" en een brochure van de Stichting D (voorheen Stichting F) in de procedure overgelegd.

3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of de betaling voor de licentierechten als ondernemingskosten in aanmerking moeten worden genomen. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende, tegenover de betwisting door de Inspecteur, het bestaan en functioneren van het psychofysisch Lila Computer Systeem niet aannemelijk heeft gemaakt, en dat reeds daarom de betaling voor evenvermeld systeem niet als ondernemingskosten in aanmerking kan worden genomen.

3.3. Het middel komt terecht tegen dit oordeel op. Het Hof is, bij zijn oordeel dat het bestaan en functioneren van het litigieuze systeem niet aannemelijk is gemaakt, kennelijk ervan uitgegaan dat het, naar zijn oordeel, in het onderhavige geval gaat om een niet zichtbaar en niet werkzaam systeem. Of een in een onderneming gebruikt systeem al dan niet werkzaam is, is echter voor de beoordeling van de vraag of de kosten van zo een systeem bij de winstberekening in aanmerking mogen worden genomen niet van belang. Uitgangspunt bij de beoordeling of als kosten van de onderneming opgevoerde posten als zodanig kunnen worden aanvaard, dient te zijn of de desbetreffende uitgaven op zakelijke gronden zijn gedaan, dat wil zeggen met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Als leidraad dient hierbij te worden genomen dat de wijze waarop een onderneming wordt gedreven, in beginsel wordt bepaald door de ondernemer, dat het te zijner beoordeling staat of bepaalde uitgaven voor de onderneming nut hebben, en dat het niet gaat om uitgaven die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien. Nu het Hof van een andere rechtsopvatting is uitgegaan, kan zijn uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof; verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--.

Dit arrest is op 18 maart 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Van Vliet, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.