Hoge Raad, 15-04-1998, AA2491, 33228
Hoge Raad, 15-04-1998, AA2491, 33228
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 april 1998
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Zaaknummer
- 33228
- Relevante informatie
- Art. 3.25 Wet IB 2001, Art. 3.65 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 februari 1997 betreffende de haar voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 16.661,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende drijft in firmaverband een onderneming. Haar aandeel in de winst bedraagt 40 percent. De onderneming was aanvankelijk gevestigd in het tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende behorende bedrijfsgedeelte van het woon-winkelpand aan de a-straat 1 te Z. Het woongedeelte van dit pand behoorde tot haar privé-vermogen. In het onderhavige jaar (1992) heeft belanghebbendevorenbedoeld bedrijfsgedeelte overgebracht naar haar privé-vermogen. De boekwaarde van dit gedeelte bedroeg ten tijde van deze overbrenging f 93.975,--; de waarde in het economische verkeer in vrij opleverbare staat daarvan bedroeg f 115.000,--.
De onderneming is in de loop van 1992 overgebracht van het pand a-straat 1 naar het door belanghebbende en haar mede-firmant in dit jaar gebouwde winkelpand a- straat 2 te Z. Dit winkelpand, dat behoort tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende, heeft dezelfde aard als het bedrijfsgedeelte van het pand a-straat 1 en het heeft in de onderneming van belanghebbende economisch dezelfde functie als vorenbedoeld bedrijfsgedeelte tot de overbrenging had.
3.1. 3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende de in het bedrijfsgedeelte van het pand a-straat 1 aanwezige stille reserve op grond van de zogenoemde ruilarresten mag doorschuiven naar de boekwaarde van het pand a-straat 2. De Inspecteur beantwoordde deze vraag, in tegenstelling tot belanghebbende, ontkennend.
3.2. 3.3. Het Hof heeft het geschil ten nadele van belanghebbende beslist. Het heeft daartoe geoordeeld dat belanghebbende bij de winstberekening over het onderhavige jaar geen gebruik kan maken van de door de ruilarresten geboden mogelijkheid tot het doorschuiven van een in de boekwaarde van een bedrijfsmiddel aanwezige stille reserve naar de boekwaarde van een vervangend bedrijfsmiddel, nu in casu een vervreemding van een bedrijfsmiddel niet aan de orde is.
3.3. 3.4. Het middel, dat zich tegen 's Hofs beslissing keert, treft doel. Goed koopmansgebruik verzet zich niet ertegen dat in een geval als het onderhavige, waarin de overbrenging van het (bedrijfsgedeelte van het) pand gepaard gaat met de aanschaf van een nieuw pand dat in het ondernemingsvermogen van de belastingplichtige in economische zin dezelfde plaats inneemt als het naar het privé-vermogen overgebrachte (bedrijfsgedeelte van het) pand, de in de boekwaarde van het overgebrachte (bedrijfsgedeelte van het) pand aanwezige stille reserves niet tot winstrealisatie leiden, doch worden afgeboekt op de kostprijs van het vervangende pand.
3.4. 3.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De aanslag dient te worden verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van f 9.218,--.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie en het geding voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede die van de Inspecteur; vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 9.218,--, onder vermeerdering van de belasting met desinvesteringsbetalingen ten bedrage van f 1.797,--; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van f 75,-- , derhalve in totaal f 390,--;
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand; veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst aan de Staat als de rechtspersoon die de bij het Hof gemaakte kosten moet vergoeden.
Dit arrest is op 15 april 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.