Home

Hoge Raad, 03-03-1999, ECLI:NL:HR:1999:BI6918 AA2688, 34535

Hoge Raad, 03-03-1999, ECLI:NL:HR:1999:BI6918 AA2688, 34535

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 mei 1998 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomsten- belasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 236.911,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 209.071,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel Het middel betoogt dat de term 'meer dan bijkomstig' in artikel 27, lid 10, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 1994, hierna: de Wet) naast een relatief criterium tevens een absoluut criterium inhoudt. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard, omdat de term 'bijkomstig' in de vermelde bepaling, zoals het Hof terecht heeft overwogen, betrekking heeft op een gedeelte van het loon, zodat aan deze term in zijn context een relatieve betekenis toekomt, en omdat de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 27, lid 10, van de Wet geen aanleiding geeft in deze term tevens een absoluut criterium te lezen. Het middel faalt.

4. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het beroep in cassatie.

5. Beslissing De Hoge Raad: - verwerpt het beroep en - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het beroep in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is op 3 maart 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Beukenhorst, Monné en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.

Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie een recht geheven van f 340,--.