Hoge Raad, 17-03-1999, AA2696, 33673
Hoge Raad, 17-03-1999, AA2696, 33673
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 maart 1999
- Datum publicatie
- 13 augustus 2001
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:1999:AA2696
- Zaaknummer
- 33673
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
gewezen op het beroep in cassatie van Y, wonende te Q, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 augustus 1997 betreffende de hem voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aan slag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 88.717,-- , welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.991,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. B. Emmerig en mr. dr. R.W.F. Hendriks, advocaten te 's-Hertogenbosch. De Plaatsvervangend Procureur-Generaal Van Soest heeft op 22 oktober 1998 geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.422,--
3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende is lid van een akkerbouwcoöperatie (hierna: de coöperatie). In 1991 heeft de coöperatie ten behoeve van haar leden een certificatenregeling opgezet, zoals vermeld in punt 1.4. van de uitspraak van het Hof. Op 13 december 1991 heeft de ledenraad van de coöperatie besloten om aan de leden certificaten toe te kennen naar verhouding van de waarde van de door hen over het boekjaar 1990/1991 aan haar geleverde producten, en uit het positieve saldo van de exploitatierekening van dat jaar een uitdeling te doen voor een bedrag gelijk aan de nominale waarde van de toegekende certificaten, naar verhouding van de door de leden over voormeld jaar aan haar geleverde producten, door voor hen aan hun stortingsverplichting op de certificaten te voldoen, welke voortvloeit uit voormeld besluit. In het boekjaar 1991/1992 heeft belanghebbende 4245 certificaten verkregen, zijnde 2,5 percent van de waarde van de door hem in het voor de coöperatie geldende boekjaar 1990/1991 geleverde aardappelen. Op de eindbalans van het boekjaar 1991/1992 heeft belanghebbende de certificaten gewaardeerd op in totaal ƒ 1,--. De Inspecteur is van mening dat de certificaten moeten worden gewaardeerd op het nominale bedrag.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld, dat het bedrag aan uitgegeven certificaten voor een lid van de coöperatie is aan te merken als een vordering op de coöperatie, welke dient te worden gewaardeerd naar de contante waarde.
3.3. Het eerste middel komt tegen dit oordeel op met de stelling dat goed koopmansgebruik gedoogt dat de verkregen certificaten worden gewaardeerd op nihil. Het middel treft doel op de in de conclusie van het Openbaar Ministerie onder 6.1 tot en met 6.5 vermelde gronden. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Het door belanghebbende voor het Hof ingenomen primaire standpunt kan worden gevolgd, zodat het belastbare inkomen ƒ 84.422,-- beloopt.
4. Proceskosten De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en omtrent de proceskosten; vernietigt de uitspraak van de Inspecteur; vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.422,--; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschul- digd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 315,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 5.680,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 17 maart 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Hammerstein en Van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.