Home

Hoge Raad, 09-07-1999, AA2805, 33741

Hoge Raad, 09-07-1999, AA2805, 33741

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 juli 1999
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1999:AA2805
Zaaknummer
33741
Relevante informatie
Art. 6.33 Wet IB 2001, Art. 16 Wet VPB 1969, Art. 5b AWR

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 september 1997 betreffende de hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 58.684,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten 3.1. Belanghebbende komt in cassatie in de eerste plaats op tegen 's Hofs oordeel dat de kosten die belanghebbende heeft gemaakt voor een reis naar Curaçao, die hij, naar hij heeft gesteld, heeft ondernomen ter oriëntatie, in verband met een sollicitatie naar een baan bij de belastingdienst aldaar, naar hun aard geen aftrekbare kosten zijn in de zin van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Aan dit oordeel heeft het Hof ten grondslag gelegd dat deze reis zich niet van een vakantiereis onderscheidde en dat een reis als de onderhavige past bij belanghebbendes financiële en overige persoonlijke omstandigheden. Het Hof heeft hiermede tot uitdrukking gebracht dat het hier gaat om uitgaven die naar hun aard in de sfeer van inkomensbesteding liggen en dat er onvoldoende rechtstreeks verband bestaat met een eventuele toekomstige dienstbetrekking om niettemin in het onderhavige geval die uitgaven aan te merken als in de sfeer van de verwerving van inkomsten gemaakte kosten. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, ook niet indien ervan wordt uitgegaan dat - zoals belanghebbende heeft gesteld en door het Hof in het midden is gelaten - belanghebbende de reis naar Curaçao heeft gemaakt om zich omtrent dat eiland en de samenleving aldaar ter plaatse te oriënteren teneinde een verantwoorde beslissing te nemen over het doorzetten van zijn sollicitatie naar een daar uit te oefenen functie. 's Hofs oordeel kan voor het overige, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. 3.2. Met betrekking tot de door hem gedane gift aan S.C. Heerenveen beroept belanghebbende zich, zoals hij ook voor het Hof heeft gedaan, op de uitlating van de Staatssecretaris van Financiën, opgenomen in het persbericht van het Ministerie van Financiën van 3 december 1982, nr. W 310, V-N 1982, blz. 2461, punt 13, dat "Het behoort tot de taak van de inspecteur individuele gevallen te toetsen of instellingen voldoen aan de criteria van voormeld artikel 47". Deze uitlating, gelezen in haar context, laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat de Staatssecretaris daarmede tot uitdrukking heeft gebracht dat de vraag of een instelling voldoet aan de criteria van artikel 47 van de Wet niet ten departemente wordt beoordeeld, maar, per individueel geval, door de bevoegde inspecteur. Belanghebbende kon aan die uitlating dan ook niet het vertrouwen ontlenen dat hij kon volstaan met het noemen van de begiftigde instelling en dat de Inspecteur daartegenover diende te onderzoeken of die instelling voldeed aan de criteria van artikel 47 en eventueel te bewijzen dat dit niet het geval was. Het Hof is kennelijk en terecht ervan uitgegaan dat de bedoelde uitlating geen betekenis heeft voor de regel dat een belastingplichtige die aanspraak maakt op aftrek wegens giften desgevraagd aannemelijk dient te maken dat de begiftigde instelling voldoet aan de criteria van artikel 47. 's Hofs oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat S.C. Heerenveen een instelling is als genoemd in artikel 47, lid 1, letter a, van de Wet geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het berust voor het overige op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen en kan derhalve niet met vrucht in cassatie worden bestreden. 3.3. De klachten falen derhalve.

4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is op 9 juli 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fehmers, en op die datum in het openbaar uitgesproken.