Home

Hoge Raad, 17-12-1999, AA3878 AG7687, C98/183 HR

Hoge Raad, 17-12-1999, AA3878 AG7687, C98/183 HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 december 1999
Datum publicatie
13 augustus 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:1999:AA3878
Formele relaties
Zaaknummer
C98/183 HR
Relevante informatie
Wet op de rechterlijke organisatie [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 49, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 01-01-2025] art. 59

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

17 december 1999

Eerste Kamer

Nrs. C98/183HR, C98/238HR en C98/239HR

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaken C98/183HR, C98/238HR en C98/239HR van:

STICHTING THUISZORG MIDDEN-LIMBURG,

gevestigd te Roermond,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr E. Grabandt,

t e g e n

[Verweerster],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr P.S. Kamminga.

1. Het geding in feitelijke instanties

Verweerster in cassatie [..] heeft bij exploit van

6 februari 1996 eiseres tot cassatie û verder te noemen:

Thuiszorg - gedagvaard voor de Kantonrechter te Roermond

en gevorderd:

1. voor recht te verklaren dat het door Thuiszorg aan

[verweerster] met ingang van 5 mei 1996 verleende

ontslag kennelijk onredelijk is;

2. Thuiszorg te veroordelen om aan [verweerster] te

betalen een vergoeding ten bedrage van â 100.000,--

bruto, althans een door de Kantonrechter in goede

justitie vast te stellen vergoedingsbedrag.

Thuiszorg heeft de vorderingen bestreden.

De Kantonrechter heeft bij vonnis van 11 februari

1997 de vorderingen afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft [verweerster] hoger beroep

ingesteld bij de Rechtbank te Roermond.

Bij vonnis van 26 februari 1998 heeft de Rechtbank

voormeld vonnis van de Kantonrechter vernietigd, het op

5 mei 1996 door Thuiszorg aan [verweerster] verleende

ontslag kennelijk onredelijk verklaard, Thuiszorg veroor-

deeld om aan [verweerster] te betalen, terzake suppletie

op [verweerster]s uitkering en ter compensatie van de ge-

leden pensioenbreuk, een bedrag van â 54.000,--, en het

meer of anders gevorderde afgewezen.

Bij fax d.d. 20 april 1998 heeft de procureur van

[verweerster] gevraagd of het bedrag van â 54.000,-- een

netto- of een brutobedrag is.

Naar aanleiding daarvan heeft de Rechtbank bij her-

stelvonnis van 7 mei 1998 verklaard dat de veroordeling

van Thuiszorg tot betaling aan [verweerster] het bruto

equivalent van â 54.000,-- betreft en bepaald dat deze

verbetering onder vermelding van de datum van de uit-

spraak van dit vonnis wordt vermeld op de minuut van vo-

renbedoeld vonnis van 26 februari 1998.

Tegen dit herstelvonnis heeft Thuiszorg bij brief

van 10 juni 1998 bezwaar gemaakt en verzocht het bedrag

van â 54.000,-- als een brutobedrag aan te merken.

Bij vonnis van 9 juli 1998 heeft de Rechtbank haar

beslissing van 7 mei 1998 gehandhaafd en nogmaals ver-

klaard dat de veroordeling van Thuiszorg tot betaling aan

[verweerster] het bruto equivalent van â 54.000,-- be-

treft.

De vonnissen van 26 februari 1998, 7 mei 1998 en

9 juli 1998 van de Rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van 26 februari 1998 en de twee

herstelvonnissen van 7 mei 1998 en 9 juli 1998 van de

Rechtbank heeft Thuiszorg afzonderlijk beroep in cassatie

ingesteld. De cassatiedagvaardingen zijn aan dit arrest

gehecht en maken daarvan deel uit.

[Verweerster] heeft telkens geconcludeerd tot ver-

werping van het beroep.

De zaken zijn voor partijen toegelicht door hun ad-

vocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Spier strekt

in de zaken C98/183HR en C98/238HR tot vernietiging van

het bestreden vonnis en in de zaak C98/239HR tot verwer-

ping van het beroep.

3. Beoordeling van de middelen

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Op 1 november 1970 is [verweerster] bij de rechts-

voorganger van Thuiszorg in dienst getreden in de functie

van gezinsverzorgster, laatstelijk tegen een salaris van

â 1.346,09 bruto per periode van vier weken, met een

werkweek van 16 uren.

(ii) Bij brief van 11 oktober 1995 van Thuiszorg is

[verweerster] met onmiddellijke ingang geschorst. Bij

brief van 18 oktober 1995 is zij door Thuiszorg op staan-

de voet ontslagen. Dat ontslag heeft Thuiszorg later weer

ingetrokken.

(iii) Op verzoek van Thuiszorg heeft de Regionaal

Directeur voor de Arbeidsvoorziening op 7 december 1995

toestemming verleend om de arbeidsverhouding met [ver-

weerster] te beÙindigen. Daarop is door Thuiszorg het

dienstverband met [verweerster] opgezegd tegen 5 mei

1996.

3.2 In dit geding vraagt [verweerster] een verklaring

voor recht dat het voormelde ontslag kennelijk onredelijk

is en vordert zij veroordeling van Thuiszorg om aan haar

te betalen een bedrag van â 100.000,-- bruto, althans een

in goede justitie te bepalen bedrag. Zij betwist de ont-

slaggronden en voert aan dat het ontslag haar onevenredig

zwaar treft, mede omdat Thuiszorg haar geen enkele finan-

ciÙle vergoeding heeft toegekend. De Kantonrechter heeft

de vorderingen van [verweerster] afgewezen. In hoger be-

roep heeft de Rechtbank bij vonnis van 26 februari 1998

Thuiszorg veroordeeld om aan [verweerster] te betalen een

bedrag van â 54.000,--, waarvan â 14.000,-- als suppletie

op haar uitkering en â 40.000,-- ter zake van pensioen-

schade. De procureur van [verweerster] heeft bij fax van

20 april 1998 aan de Rechtbank verzocht hem mee te delen

of het bedrag van â 54.000,-- een netto- of een brutobe-

drag is. De (enkelvoudige kamer van de) Rechtbank heeft

daarop op 7 mei 1998 een ôherstelvonnisö gewezen waarin

zij overweegt dat zij aan [verweerster] een netto vergoe-

ding had willen toekennen en dat er door het achterwege

laten hiervan sprake is van een kennelijke û ook voor

partijen kenbare û en voor eenvoudig herstel vatbare ver-

gissing. De Rechtbank verbetert haar eerdere vonnis met

het volgende dictum: "verklaart dat de veroordeling van

Thuiszorg tot betaling aan [verweerster] het bruto equi-

valent van â 54.000,-- (à) betreft". Op 9 juli 1998 wijst

de (enkelvoudige kamer van de) Rechtbank opnieuw een her-

stelvonnis in deze zaak, waarin zij overweegt dat zij

ôper abuisö de procureur van Thuiszorg niet in de gele-

genheid heeft gesteld te reageren op voormelde fax van 20

april 1998, alsmede dat zij na die gelegenheid alsnog te

hebben gegeven in diens reactie geen aanleiding ziet haar

beslissing te dezer zake te wijzigen. De Rechtbank merkt

daarbij op dat zij in haar vonnis van 26 februari 1998

heeft gesproken over een suppletie op de uitkering, juist

om aan te geven dat het een netto vergoeding betrof.

Thuiszorg heeft van de drie hierv¾¾r vermelde vonnissen

telkens afzonderlijk beroep in cassatie ingesteld. De Ho-

ge Raad zal deze beroepen gezamenlijk behandelen.

3.3 Onderdeel 1 van het middel dat zich keert tegen het

vonnis van 26 februari 1998, treft doel. De Rechtbank is

in haar overwegingen dat het op de weg van de werkgever

ligt omstandigheden aan te voeren, welke (i) aantonen dat

het belang van de werkgever bij beÙindiging van het

dienstverband in verhouding tot het belang van de werkne-

mer bij continuering van bijzonder gewicht is, en (ii)

het ontbreken van een financiÙle regeling rechtvaardigen,

uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, omdat zij

daarbij heeft miskend dat de stelplicht en bewijslast ten

aanzien van het bestaan van de kennelijke onredelijkheid

van een ontslag op de werknemer rusten.

3.4 De Rechtbank heeft in dat vonnis voorts overwogen

dat het ervoor moet worden gehouden dat [verweerster] als

gevolg van het onderhavige ontslag in een slechte finan-

ciÙle positie is komen te verkeren, welke positie, gelet

op haar leeftijd en de daaruit voortvloeiende niet al te

rooskleurige positie op de arbeidsmarkt, niet op korte

termijn zal verbeteren. Onderdeel 3 onder a van het mid-

del voert terecht aan dat deze overweging zonder nadere

motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is, omdat de

Rechtbank niet is ingegaan op het, ter zake dienend, ver-

weer van Thuiszorg dat [verweerster] zeer wel in staat is

om in gezinnen als huishoudelijke hulp te gaan werken,

terwijl voorts in haar eigen functie meer dan voldoende

werk is te vinden.

3.5 Onderdeel 5 van het middel klaagt er terecht over

dat uit het vonnis van de Rechtbank niet blijkt of het

bedrag van â 54.000,-- bruto of netto is bedoeld, waar-

door het vonnis ontoelaatbaar onduidelijk is. De latere

verbetering van het vonnis û welke verbetering zoals

hierna zal blijken niet toelaatbaar is û brengt daarin

geen verandering, nu zonder motivering onbegrijpelijk

blijft waarom de Rechtbank, na te hebben overwogen dat

het gevorderde bedrag van â 100.000,-- bruto niet passend

is, wÞl een bedrag van â 54.000,-- netto toewijsbaar

acht. De door de Rechtbank in haar tweede herstelvonnis

gegeven motivering (zoals hiervoor in 3.2 vermeld) is on-

toereikend, omdat een suppletie ook in de vorm van een

bruto-bedrag kan worden toegekend.

3.6 Het vonnis van 26 februari 1998 kan derhalve niet

in stand blijven.

3.7 De beide herstelvonnissen zullen reeds op grond van

het vorenstaande het lot van het vonnis van 26 februari

1998 moeten delen. De Rechtbank is bovendien buiten het

toepassingsgebied getreden van de in de rechtspraak ont-

wikkelde regel van procesrecht die verbetering van een

uitspraak toelaat als daarin een kennelijke, ook voor

partijen kenbare en voor eenvoudig herstel vatbare ver-

schrijving voorkomt, nu in dit geval geenszins sprake was

van een zodanige verschrijving. De Rechtbank heeft voorts

het beginsel van hoor- en wederhoor geschonden door

Thuiszorg niet in de gelegenheid te stellen zich over een

eventuele verbetering uit te laten v¾¾rdat zij haar von-

nis verbeterde. Op deze gronden treffen de klachten tegen

de beide vonnissen doel. De Hoge Raad merkt hierbij nog

op dat deze vonnissen in strijd met het bepaalde in arti-

kel 49 lid 3 RO zijn gewezen door de enkelvoudige kamer.

Ook afgezien van dat voorschrift levert de verbetering

van een vonnis van de meervoudige kamer door de enkelvou-

dige kamer een essentieel verzuim op.

3.8 De overige klachten kunnen onbesproken blijven.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de vonnissen van de Rechtbank te

Roermond van 26 februari 1998, 7 mei 1998 en 9 juli 1998;

verwijst het geding naar het Gerechtshof te

's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt [verweerster] in de kosten van de ge-

dingen in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde

van Thuiszorg begroot op â 694,80 (C98/183HR), â 684,60

(C98/238HR) en â 688,-- (C98/239HR) aan verschotten en op

â 3.500,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president

Roelvink als voorzitter en de raadsheren Heemskerk, Van

der Putt-Lauwers, De Savornin Lohman en Hammerstein, en

in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk

op 17 december 1999