Hoge Raad, 27-01-1999, AA8981, 34006
Hoge Raad, 27-01-1999, AA8981, 34006
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 januari 1999
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- Zaaknummer
- 34006
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 34006
27 januari 1999
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 december 1997 betreffende de na te melden aan haar over het jaar 1993 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 1993 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 70.274,--.
Vervolgens is haar over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 77.074,--, zonder toepassing van verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen van cassatie voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het oordeel van het Hof dat belanghebbende niet is geslaagd in het van haar te vergen bewijs van haar stelling dat zij de door haar werkgeefster ter beschikking gestelde personenauto voor minder dan 1000 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebezigd, kan, als berustende op de aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen en geen nadere motivering behoevende, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Het eerste middel faalt.
3.2. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de Inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat bij de primitieve aanslag sprake is geweest van een met een schrijf- of tikfout op één lijn te stellen vergissing, welke als zodanig aan belanghebbende, althans aan haar toenmalige adviseur, kenbaar moet zijn geweest. Dit oordeel laat de mogelijkheid open dat de vergissing niet aan belanghebbende zelf maar alleen aan haar toenmalige adviseur kenbaar was. Dit in aanmerking genomen behoeft ’s Hofs oordeel nadere motivering in het licht van de door belanghebbende in haar pleitnota ter zitting voor het Hof ingenomen stelling - waarvan uit ’s Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende deze niet heeft gehandhaafd - dat zij over het voornemen van de Inspecteur om de primitieve aanslag op te leggen in afwijking van de aangifte nooit contact heeft gehad met haar toenmalige adviseur. In zoverre wordt het tweede middel terecht voorgesteld. ’s Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. Verwijzing dient te volgen. Voor het overige behoeft het tweede middel geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
De vraag of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend, zal door het verwijzingshof worden beoordeeld.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof te
’s-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest,
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan
- belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van
f 315,--.
Dit arrest is op 27 januari 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.