Hoge Raad, 28-02-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7674 AB0277, 35851
Hoge Raad, 28-02-2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7674 AB0277, 35851
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 28 februari 2001
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Zaaknummer
- 35851
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 35851
28 februari 2001
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 17 december 1999, nr. 802/98, betreffende de hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 68.839,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de verplichting ingevolge artikel 47, lid 1, aanhef en letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen tot het verstrekken aan de Inspecteur van gegevens en inlichtingen welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Uitgaande van dit oordeel heeft het Hof terecht geoordeeld dat ingevolge artikel 29, lid 1, van genoemde wet het beroep van belanghebbende moet worden afgewezen, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de aanslag onjuist is. Voorzover de klachten zich tegen laatstvermeld oordeel richten, falen zij derhalve.
3.2. De klachten treffen echter doel voorzover zij zich richten tegen de beslissing geen acht te slaan op de door belanghebbende ter zitting van het Hof overgelegde stukken. Anders dan het Hof kennelijk heeft geoordeeld, beperkt de omstandigheid dat het gaat om gegevens waarom de Inspecteur al meerdere malen had gevraagd, belanghebbende niet in de mogelijkheid eerst ter zitting stukken ter ondersteuning van zijn reeds eerder naar voren gebrachte, door de Inspecteur in zijn vertoogschrift en ter zitting bestreden grieven over te leggen. Het Hof heeft deze stukken derhalve niet als tardief mogen aanmerken. Indien de Inspecteur door het eerst ter zitting overleggen van deze stukken in zijn verdediging was geschaad, zou zulks voor het Hof slechts aanleiding hebben kunnen zijn om de behandeling te verdagen, teneinde hem de gelegenheid te geven zich over die stukken uit te laten.
’s Hofs uitspraak kan mitsdien, als niet naar de eis der wet met redenen omkleed, niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De klachten behoeven verder geen behandeling.
Na verwijzing dient de Inspecteur de mogelijkheid te worden geboden zich over de door belanghebbende overgelegde stukken uit te laten.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 160, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 1420 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst, L. Monné, P.J. van Amersfoort en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2001.