Hoge Raad, 14-03-2001, AB0518, 35652
Hoge Raad, 14-03-2001, AB0518, 35652
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 maart 2001
- Datum publicatie
- 5 maart 2002
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2001:AB0518
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AB0518
- Zaaknummer
- 35652
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 35652
14 maart 2001
YS
gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 september 1999, nr. P98/1046, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van f 158.195.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat het beroep gegrond heeft verklaard, de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd en de aanslag heeft verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van f 97.945. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal Van Kalmthout heeft op 6 oktober 2000 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Middel 1 bestrijdt 's Hofs oordeel dat het verstrekken door belanghebbende van een lening ad f 1 miljoen aan A B.V. (hierna: de BV) op onzakelijke gronden heeft plaatsgevonden. Op de gronden vermeld in de onderdelen 3.2, 3.3 en 3.4 van de conclusie van de Advocaat-Generaal faalt het middel.
3.2. De stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende de vorenbedoelde onzakelijke lening daadwerkelijk heeft verstrekt. De middelen 2 en 3 gaan ervan uit dat belanghebbende deze lening niet heeft verstrekt maar een premierestitutie heeft verleend. De middelen verzetten zich tegen oordelen van het Hof welke betrekking hebben op dit hypothetische feitencomplex en die mitsdien als ten overvloede gegeven moeten worden beschouwd. De daartegen gerichte middelen kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de last, voorzover deze voortvloeit uit door belanghebbende op zich genomen bovenmatige pensioentoekenningen zonder dat belanghebbende het haar toekomende recht op premiebetaling heeft geëffectueerd, een voor belanghebbende niet-aftrekbare last vormt nu deze voortvloeit uit de omstandigheid dat de pensioengerechtigden aandeelhouders van de BV en tevens de enige gerechtigden én bestuurders van belanghebbende waren, waarbij voorts alle betrokkenen zich van dit niet-zakelijke karakter bewust waren De middelen 4 en 5, die zich tegen deze oordelen verzetten, falen op de gronden vermeld in de onderdelen 7.2 en 8.2 tot en met 8.5 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2001.